Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Quiz thema 4
Slide 1 - Diapositive
Waar rijpt een eicel?
A
Onderdeel 1
B
Onderdeel 6
C
Onderdeel 4
D
Onderdeel 7
Slide 2 - Quiz
Wat is de vagina?
A
Onderdeel 2
B
Onderdeel 4
C
Onderdeel 6
D
Onderdeel 7
Slide 3 - Quiz
Wat is bevruchting?
A
Eicel en zaadcel raken elkaar
B
Kern van eicel en zaadcel versmelten
C
Eicel komt vrij uit de eierstok
D
Eicel nestelt dan in baarmoederslijmvlies
Slide 4 - Quiz
Waar worden de zaadcellen gemaakt bij een man?
A
Teelbal
B
Bijbal
C
Zaadleider
D
Clitoris
Slide 5 - Quiz
Wat doen de prostaat en het zaadblaasje?
A
Die slaan zaadcellen op tot de zaadlozing
B
Die voegen vocht en voedingsstoffen toe aan de zaadcellen
C
Die maken zaadcellen
D
Die zorgen dat een man een erectie kan krijgen
Slide 6 - Quiz
Wat is een erectie?
A
Dan heeft de man een slappe penis
B
Dan heeft de man een stijve penis
C
Dan heeft de man pijn aan zijn penis
D
Dan heeft de man een SOA
Slide 7 - Quiz
Waar gebeurt er met de eicel bij de ovulatie?
A
Eierstok-> baarmoeder
B
Eierstok->eileider
C
Eileider-> eierstok
D
Eileider-> baarmoeder
Slide 8 - Quiz
Wat is niet waar?
A
Een eicel bevat reservevoedsel
B
Een zaadcel heeft een zweepstaart
C
Een eicel blijft 12-24 uur leven
D
Een zaadcel blijft 12-24 uur leven
Slide 9 - Quiz
Wat is geen primair geslachtskenmerk?
A
Baardgroei
B
Vulva
C
Vagina
D
Penis
Slide 10 - Quiz
Je verandert in de pubertijd. Hoe komt dat?
A
Door de hypofyse
B
Door de hormonen testosteron, oestrogeen en progesteron.
C
Door de groeiende zaadcellen en eicellen
D
Door de vrienden die je maakt. bv in de klas.
Slide 11 - Quiz
Eicellen zijn groter dan zaadcellen, omdat
A
Ze moeten kunnen zwemmen
B
Ze reservevoedsel bevatten
C
Er een baby in moet kunnen groeien.
D
Een eicel rond is en een zaadcel niet.
Slide 12 - Quiz
Welke nummers maken samen sperma?
Slide 13 - Carte mentale
Zaadcellen worden bewaard in nummer?
A
3
B
9
C
8
D
5
Slide 14 - Quiz
Een menstruatie cyclus duurt ...1.....dagen en op ..2... dag is de ovulatie.
A
1 = 28
2= 14e
B
1 = 21
2 = 10
C
1 = 28
2 = 12
D
1 = 24
2 = 14e
Slide 15 - Quiz
Ander woord voor middelen die zwangerschap tegengaan.
A
softcup
B
voorbehoedmiddelen
C
condoom
D
pil
Slide 16 - Quiz
Hoelang duurt een zwangerschap?
A
9 weken
B
40 weken
C
38 weken
D
20 weken
Slide 17 - Quiz
Wordt een vrouw tijdens de zwangerschap ongesteld?
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
Wat voor geslachtskenmerk is schaamhaargroei?
A
Primair
B
Secundair
Slide 19 - Quiz
Welke van onderstaande geslachtskenmerken van de vrouw zijn primaire geslachtskenmerken?
A
Borsten
B
Brede heupen
C
Okselhaar
D
Vagina
Slide 20 - Quiz
In de puberteit verander je
A
alleen lichamelijk
B
lichamelijk en geestelijk
C
lichamelijk, geestelijk en speciaal
D
lichamelijk, geestelijk en sociaal
Slide 21 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit wat intersekse betekent
Slide 22 - Question ouverte
Een menstruatiecyclus duurt.....
A
21 dagen
B
3 tot 5 dagen
C
28 dagen
D
7 dagen
Slide 23 - Quiz
Wat is ovulatie?
Slide 24 - Question ouverte
De ... is de opening is die naar je baarmoeder leidt
A
Vagina
B
Vulva
C
Clitoris
D
Plasgaatje
Slide 25 - Quiz
De vulva wordt afgedekt door
A
De schaamlippen
B
Het slijmvlies in de vagina
C
De baarmoedermond
D
De clitoris
Slide 26 - Quiz
Een zaadcel is de ......menselijke cel
A
kleinste
B
grootste
C
lelijkste
D
dikste
Slide 27 - Quiz
Met de ..... kan de ...... zich voortbewegen.
A
zweepslag, eicel
B
Zweepje, zaadcel
C
zweepstaart, zaadcel
D
zweepstaart, eicel
Slide 28 - Quiz
In welk gedeelte van het voortplantingsstelsel van een vrouw vindt de bevruchting van een eicel plaats?
A
In de eileider
B
In de eierstok
C
In de baarmoederwand
D
Bij de binnenste schaamlippen
Slide 29 - Quiz
Het ........ wordt bepaald door de lichamelijke geslachtskenmerken. Het ........ bestaat onder andere uit je identiteit, je geaardheid en de manier waarop je je naar de buitenwereld uit door bijvoorbeeld kleding en gedrag.
A
Geaardheid, gender
B
geslacht, gender
C
geslacht, geaardheid
D
gender, geslacht
Slide 30 - Quiz
Hoe noem je een persoon met het geboortegeslacht van een man die zich voelt als een vrouw?
Slide 31 - Question ouverte
Een heteroseksueel voelt zich seksueel aangetrokken tot personen van hetzelfde geslacht.
A
Juist
B
Misschien
C
Weet ik niet
D
Onjuist
Slide 32 - Quiz
Wat is een SOA?
A
Seksueel overdraagbare acties
B
een vorm van griep
C
seksueel overdraagbare aandoening
D
een vorm van verkoudheid
Slide 33 - Quiz
Het slikken van de pil beschermt tegen soa's
A
Ja
B
Nee
Slide 34 - Quiz
Op welke volgorde gaat een zaadcel door het mannelijke voortplantingsstelsel van productie tot ejaculatie (klaarkomen)? Sleep de onderdelen naar de juiste plek.