oefentoets h4

oefentoets h4

Welke grootheden moet je weten om de gemiddelde snelheid te kunnen berekenen

1. meter en tijd
2. kilometer en uur
3. afstand en tijd
4. meter en seconde

Welke eenheden moet je weten om de gemiddelde snelheid te kunnen berekenen

1. meter en uur
2. kilometer en uur
3. kilometer en seconde
4. afstand en tijd

In welk diagram is er sprake van een eenparige beweging

1. A
2. B
3. C
4. D

In welk diagram is er sprake van Rechtevenredig verband

1. A
2. B
3. C
4. D

Stan rijdt 130 km/h.
Hoeveel m/s is dat?

1. 36 m/s
2. 468 m/s
3. 72 m/s
4. 100 m/s

Een F-16 straaljager vliegt ongeveer 650 m/s.
Hoeveel km/h is dat?

1. 181 km/h
2. 2340 km/h
3. 1235 km/h
4. 1000 km/h

Welke gaat sneller?

1. 12 km/h
2. 12 m/s
3. Even snel
4. Dat kan je niet zeggen

Hoe heet dit diagram?

1. t,v-diagram
2. v,t-Diagram
3. m/s,s-diagram
4. Geen van allen

Hoe bereken je de afstand uit een v,t-diagram?

1. de oppervlakte boven de grafiek
2. de steilheid van de lijn
3. de oppervlakte onder de grafiek
4. dat kan niet

Bereken de afgelegde afstand

1. 30 m
2. 8 m
3. 120 m
4. 240 m

Bereken de afgelegde afstand

van 0 tot 8 seconde

1. 165m
2. 180m
3. 315m
4. 240m

Wat kan jij zeggen over de resulterende kracht

1. de fietser versnelt
2. de fietser vertraagd
3. de fietser fietst constant

Wat is de resulterende kracht?

1. 100 N
2. 60 N
3. 40 N
4. 0 N

Wat is de resulterende kracht

1. Versnelt 175N
2. Vertraagd 175N
3. Vertraagd 125
4. Constant

Een oma loopt achter een kinderwagen, zij duwt met 30N. Het waait de luchtweerstand is 80N. Een scholier stapt van zijn fiets en helpt de oma met 60N. De rolweerstand is 10N. Wat is de netto kracht?

1. 10N
2. 0
3. 100N
4. -10N

Wat is de resulterende kracht?

1. 290 N links
2. 290 N rechts
3. 50 N rechts
4. 50 N links

De eenheid van Arbeid is

1. J
2. Nm
3. W
4. J/s

Bereken
de negatieve
arbeid

1. W = 1800 J
2. W = 90 J
3. W = 0 J
4. W = - 1800 J

De wrijvingskrachten verrichten arbeid. In welke energievorm wordt de energie dan omgezet?

1. Kracht
2. Kinetische
3. Warmte
4. Zwaarte

Hoe groot is de arbeid die je moet leveren om de veer 80 cm uit te rekken?

1. 40 Nm
2. 80 Nm
3. 120 Nm
4. 160 Nm

Bij het gewichtheffen lift je een halter van 40 kg
50 cm. Hoe groot is de verrichte arbeid?

1. 20 J
2. 196,2 J
3. 2000 J
4. 19620 J

Negatieve arbeid...

1. bestaat niet
2. is hetzelfde als energieverlies
3. ontstaat als afgelegde weg en kracht niet constant zijn
4. ontstaat als afgelegde weg en kracht tegengesteld gericht zijn

De definitie formule voor arbeid is...

1. W = Δ Ek
2. W = m g h
3. W = P t
4. W = F s

Wat is snelheid?

1. De afstand die je aflegt in een uur
2. De afstand die je aflegt in een bepaalde tijd
3. De tijd die je nodig hebt om een kilometer af te leggen
4. De tijd die je nodig hebt om een meter af te leggen

Hoe groot is je reactieafstand als je 50 km/h rijdt?

1. 50 m
2. 23.8 m
3. 13.8 m
4. dat kan je niet weten

Je rijdt met 15 km/h als je ziet dat je moet remmen. Je reactietijd is 1,2 s.
Wat is de reactieafstand?

1. 1,2 m
2. 4,17 m
3. 5 m
4. 9,17 m

Een fietser fietst met een snelheid van 20 km/h.
Hoe groot is zijn reactieafstand in meters als zijn reactietijd 2,0 s bedraagt?

1. 0,56 m
2. 0,28 m
3. 10 m
4. 11 m

Een fietser fietst op een fietspad en ziet een bal de weg op rollen. Terwijl hij grijpt naar zijn rem legt hij 2 meter af en daarna komt hij na het remmen op een totale afstand van 9 meter tot stilstand. Wat was zijn remweg?

1. 4,5 meter
2. 7 meter
3. 9 meter
4. 11 meter

Een scooter maakt een noodstop. De beginsnelheid van de scooter is 45 km/h. De scooter remt in 4,4 s tot stilstand.

De beweging is eenparig vertraagd. Bereken de remweg.

1. 27,5m
2. 55 m
3. 99m
4. 198m

een vrachtwagen rijdt in de regen met 22,2 m/s. hoe groot is zijn remweg?

1. 24,5m
2. 48m
3. 50m
4. het goede antwoord staat er niet tussen

Een vliegtuig komt op de landingsbaan met een snelheid van 180 km/h en heeft een remweg van 350 m. Hoe lang duurt het remmen tot het vliegtuig stilstaat?

1. 1,9 s
2. 3,8 s
3. 7,0 s
4. 14,0 s

Van welke factoren hangt je remweg af?

1. 1 je concentratie, 2 je snelheid, 3 het soort wegdek
2. 1 sneeuw op de weg, 2 het profiel van de banden, 3 je snelheid, 4 het soort wegdek
3. 1 vreemde stoffen in je lichaam, 2 je leeftijd, 3 nat of droog wegdek
4. 1 De massa van het voertuig 2 vermoeidheid 3 de remkracht 4 de grip van de banden

Welke afstand is altijd het langste

1. Stopafstand
2. Remweg
3. Reactieafstand

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg

Op welke van deze drie afstanden heeft de massa invloed?

1. Alleen op de remweg
2. Alleen op de reactieafstand
3. op de remweg en de stopafstand
4. op de reactieafstand en de stopafstand

De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m.
Hoe groot is de stopafstand?

1. 11 meter
2. 25,8 meter
3. 36,8 meter
4. 62,6 meter

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg
Welke van deze drie afstanden verandert als de bestuurder flink gedronken heeft?

1. remweg + stopafstand
2. reactieafstand + stopafstand
3. alle afstanden
4. reactieafstand + remweg

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg

Op welke van deze drie afstanden heeft de toestand van het wegdek invloed?

1. Remweg + stopafstand
2. Op alle afstanden
3. Remweg + reactieafstand
4. Reactieafstand + Stopafstand

In deze diagrammen is de snelheid gegeven van vier bestuurders die moeten stoppen. De kleinste stopafstand is er in:

1. diagram 1
2. diagram 2
3. diagram 3
4. diagram 4

Piet rijdt met 72 km/h. Hij ziet een hert oversteken. Zijn reactietijd is 0,80 s. Zijn remtijd is 3 s. Wat is zijn stopafstand?

1. 30 m
2. 76 m
3. 46 m
4. 16 m

Op t = 0 s ziet een bestuurder plotseling dat er een grote kuil in de weg zit. De stopafstand is:

1. 30 m
2. 60 m
3. 75 m
4. 90 m

Bereken de reactieafstand met behulp van het (v,t)-diagram.

1. 1,5meter
2. 40 meter
3. 60 meter
4. 220meter

Bereken de remweg met behulp van het (v,t)-diagram.

1. 80meter
2. 160 meter
3. 110meter
4. 220meter

Bereken de Stopafstand met behulp van het (v,t)-diagram.

1. 80meter
2. 120 meter
3. 140meter
4. 220meter

Juist of onjuist. Hoe hoger de stoot hoe hoger de snelheid van een object kan worden

1. Juist
2. Onjuist

Gordon heeft een massa van
80 kg en Giada 60 kg. Ze duwen elkaar met gelijke kracht weg.
Wat kan je zeggen over de snelheid na de stoot?

1. Gordon heeft een grotere snelheid.
2. Giada heeft een grotere snelheid.
3. ze hebben allebei dezelfde snelheid

Een voorwerp met een grotere massa veroorzaakt ook een grotere stoot.

1. juist
2. onjuist

De formule van stoot is

1. = m*a
2. = F*t
3. = m*g
4. = F*s

F = 15 N
t = 3 minuten
Bereken de stoot

1. 45 Ns
2. 0.083Ns
3. 2700 Ns
4. 12 Ns

Stoot is hetzelfde als bewegingsenergie.

1. juist
2. onjuist