woordsoorten oef 3, 3 belangrijkste: ww, zn, bn

• Nederlands voor anderstaligen
• MBO
• Studiejaar 2

les-informatie

lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B

auteur   MB

datum   sept 2021

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt
hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
jaarlijkse

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
budget

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
neemt

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
preventieve

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
maatregel

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
onverwachte

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
tegenslagen

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
kunnen

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Bij het maken van zijn jaarlijkse budget neemt hij een preventieve maatregel: geld sparen om onverwachte tegenslagen te kunnen betalen.
betalen

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord