8.2. Deviant op weg naar 1F - Thema 8 Hobby's - Spelling & Grammatica

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Nederlands

Thema 8 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica

Natascha P - 3B

Doel

Aan het einde van deze les:

-Hebben we herhaald wat werkwoorden zijn en kun je deze vervoegen.

-Hebben we de STAM herhaald.

-Hebben we tegenwoordige en verleden tijd herhaald.

-Hebben we geleerd wat de persoonsvorm is en hoe we deze kunnen vinden in een zin.

-Hebben we geleerd wat het onderwerp is en hoe we deze kunnen vinden in een zin.

We gaan herhalen..... 

Werkwoorden

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt

De stam 

Wat is de stam van een werkwoord?

1. Het hele werkwoord zonder -en
2. Het werkwoord in de jij-vorm
3. Het hele werkwoord + en
4. De eerste 3 letters van een werkwoord

Stam

Tegenwoordige tijd

Het gebeurt nu / het gaat nog gebeuren

Ik eet

Hij slaapt

Wij werken

tegenwoordige tijd

blaft

speelde

speelde

luistert

rent

piepte

bijt

Verleden tijd

Het is al geweest

Ik droomde over de vakantie....

Ik sliep net zo lekker....

Woorden die je vaak ziet: 

gisteren, vorige week, afgelopen maand

Verleden tijd

kopen

geef

woonde

protesteerde

eet

loopt

huilde

Werkwoorden in de TT vervoegen

TT = tegenwoordige tijd.

Een werkwoord wordt niet altijd op dezelfde manier gespeld. Het op een goede manier spellen van een werkwoord noem je vervoegen.

Om een werkwoord in de TT te kunnen vervoegen moet je 2 dingen weten:

1. Hoe vind je de stam in een werkwoord?

2. Hoe vervoeg je het werkwoord lopen in de tegenwoordige tijd?
(waarom lopen??? -> als je weet hoe je het WW lopen in TT moet vervoegen, kun je bijna alle werkwoorden in de TT vervoegen).

Werkwoorden in de TT vervoegen

Regels voor het vervoegen:                 

ik                                           Stam (hele werkwoord -en)

hij/ zij/ u/ jij                      Stam + t

wij/ jullie/ zij                    Hele werkwoord

Werkwoorden in de TT vervoegen

Regels voor het vervoegen bij LOPEN                 

ik                                           LOOP                                          Loop       ik/jij?

hij/ zij/ u/ jij                      LOOPT                                        Loopt     u/ hij/ zij?

wij/ jullie/ zij                    LOPEN                                        Lopen    wij/ jullie/ zij?

LET OP: staat JIJ of JE achter het werkwoord dat gebruik je de stam (ik-vorm).

Werkwoorden in de VT

Met werkwoorden in de verleden tijd is iets aan de hand.

We kennen sterke en zwakke werkwoorden.

Sterke werkwoorden

Veranderen van klank in de verleden tijd

lopen --> liepen

vangen --> vingen

vliegen --> vlogen

schrijven --> schreven

Sterke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Zwak werkwoord: 
klank blijft gelijk.

leven --> leefden

werken --> werkten

lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Zwakke werkwoorden

Krijgen in de verleden tijd -te(n) of -de(n)

Schrijf eerst de stam op en gebruik TaXiKoFSCHiP

werken            ik werkte              wij werkten

fietsen            ik fietste               wij fietsten

wandelen      ik wandelde        wij wandelden

stomen          ik stoomde          wij stoomden

Zwakke werkwoorden

Samenvatten

Zwak werkwoord:

klank blijft gelijk.

leven --> leefden

werken --> werkten

lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Sterk werkwoord:

Klank verandert,

Vallen --> vielen

drinken --> dronken

rijden --> reden

Klinkt anders!!!

Samen oefenen

We gaan zo vier (4) werkwoorden vervoegen.

Stap voor stap, op het bord, samen met de docent.

Hele werkwoord is fietsen.
VT: De jongen .......... naar school

Hele werkwoord is rijden.
TT: Het meisje ..... op haar paard.

Hele werkwoord is voetballen.
VT: Het team ....... tegen een andere club.

Hele werkwoord is durven.
VT: Mijn moeder ..... het aan om de spin weg te halen.

Opdracht

- Ga naar bladzijde 281, 282 en 283 in je werkboek, kijk naar opdracht 1.

- We lezen samen de vragen door.

- Kruis het goede antwoord aan.

Theorie - De persoonsvorm

Kijk mee op blz. 283 en 284.

De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in een zin.

De persoonsvorm is het werkwoord in een zin dat vervoegd is.

Persoonsvorm zoeken

Zoek in de volgende zinnen de persoonsvorm.

De school is dicht.

Daarom werken we thuis.

Ik speel een spel met mijn broers.

We spelen het liefst Monopoly.

Opdracht

- Ga naar bladzijde 284, 285, 286 en 287 in je werkboek, kijk naar opdracht 2, 3, 4 en 5 .

- We lezen samen de opdrachten door.

- Maak zelfstandig de opdrachten.

Theorie - Het onderwerp

Kijk mee op blz. 288.

 

De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar.

Het onderwerp vertelt je over wie of wat het gaat in de zin.

Vind in de volgende zinnen het onderwerp ...

De hond blafte tegen zijn baas

Ik koos een heerlijk menu uit.

Lina schildert de deuren van het huis.

Femke heeft de verse broodjes gehaald.

Opdracht

- Ga naar bladzijde 289 en 290 in je werkboek,
kijk naar opdracht 6 en 7.

- We lezen samen de opdracht door.

- Maak zelfstandig de opdracht.

Nakijken

- Wanneer er genoeg tijd over is kijken we samen de opdrachten na.

Studiemeter

www.studiemeter.nl 

Log in met je naam en wachtwoord

1.  Klik op Nederlands 

2. Klik op via start taal online

3. Klik op via-vooraf op weg naar 1F

4. Klik op thema 8 spelling en grammatica

5. Maak alle oefeningen

Huiswerk: Is Studiemeter niet af, dan maak je het thuis als huiswerk.

Klaar?!: --> Werkblad maken over persoonsvorm en onderwerp.

Wat heb je vandaag geleerd?

Volgende les

Thema 8 - Hobby's

Hoofdstuk 3 lezen

-

We gaan het hebben over alinea's, kernzinnen, deelonderwerpen, tekstdoelen. We gebruiken alle theorie die we in thema 1 t/m 7 hebben geleerd.

Wat vond je van de les?

😒🙁😐🙂😃