Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. Je gebruikt een persoonsvorm in de verleden tijd (vt) als iets al gebeurd is.
Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten. Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden.
Slide 12 - Diapositive
Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Vidéo
't ex kofschip
De regel is dus:
1. Hele werkwoord - en
2. Zit de laatste letter in 't ex kofschip?
3. ja=t en nee=d
VB: durven-en=durv, de 'v' zit er niet in, dus durfde(n)/gedurfd
LET OP!! DEZE REGEL GEBRUIK JE ALLEEN IN DE VT EN BIJ HET VD!!!
Slide 15 - Diapositive
Tegenwoordige en verleden tijd
Als een werkwoord in de 'tegenwoordige tijd' staat, dan weet je dat het nu (en soms ook in de toekomst) gebeurt.
Als een werkwoord in de 'verleden tijd' staat, dan weet je dat het al gebeurd is.
Even oefenen...
Slide 16 - Diapositive
Oefenen werkwoorden in de tt
Geef steeds van het volgende werkwoord de stam (ik-vorm) in de tegenwoordige tijd.
Laten we beginnen!
Slide 17 - Diapositive
lopen wandelen gaan
Slide 18 - Question ouverte
schrijven zijn verven
Slide 19 - Question ouverte
Oefenen werkwoorden in de vt
Geef steeds van de volgende werkwoorden de stam in de verleden tijd.
Laten we weer beginnen!
Slide 20 - Diapositive
computeren lachen kijken
Slide 21 - Question ouverte
eten zitten drinken
Slide 22 - Question ouverte
Zinnen in de tt en vt
Hoe kan je zien dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat?
Let op: het heeft met de persoonsvorm te maken.
We gaan oefenen. Geef van de volgende zinnen aan of ze in de tt of de vt staan. Kijk goed naar de persoonsvorm.
Slide 23 - Diapositive
Mijn vader praat elke dag met zijn goudvis.
A
tt
B
vt
Slide 24 - Quiz
De kok maakte vanochtend een lekkere omelet.
A
tt
B
vt
Slide 25 - Quiz
Weet jij wanneer we vrij zijn?
A
tt
B
vt
Slide 26 - Quiz
De zin van tijd veranderen
Je kan natuurlijk ook zelf een zin van tijd veranderen. Op deze manier kan je immers ook de persoonsvorm vinden. Soms gaat dat makkelijk en soms is dat wat lastiger.