Unit 5 grammar recap

unit 5 recap
1
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

unit 5 recap
1

Slide 1 - Diapositive

The goals of this lesson are:
To make sure you know are ready for the test next week
that you understand the grammar of this unit

Slide 2 - Diapositive

Table of contents
Questions for me? (~5 minutes)
much, many, a lot of (~5 minutes)
comparatives (vergelijkende trap) (~7 minutes)
Quizlet (~8 minutes)
work (~15 minutes)
rounding off the lesson (5 minutes)

Slide 3 - Diapositive

Questions about me
I want you to ask me something in English only.
you can use page 200 of your book.
Expressions A

Slide 4 - Diapositive

much, many, a lot of

Slide 5 - Diapositive

much, many, a lot of
Much: ontekennende (-) en vraag (?) zinnen als ze ontelbaar zijn
I don't have much time right now.
How much money does he have ?
Many:  (-) en (?) zinnen als ze telbaar zijn
I don't have many  kids, but my grandfather had 12 of them!
How many chairs are in this classroom?
A lot of: bevestigende(+) zinnen
I have a lot of time on my hands.
There are a lot of Tourists in Asia. 

Slide 6 - Diapositive

I want to have _____ (+) kids when I grow up.

Slide 7 - Question ouverte

How _____ (?) water can you drink at once?

Slide 8 - Question ouverte

She didn't eat _____ (-) apples.

Slide 9 - Question ouverte

He doesn't have _____(-) talents, but I like him!

Slide 10 - Question ouverte

comparatives (and superelatives)
(vergelijkingen)

Slide 11 - Diapositive

Vergelijkingen
Als je iets wilt vergelijken met iets anders gebruik je -er (than)
My car is faster than yours.
I have a bigger dog at home.
Je gebruikt the -est wanneer iets het beste is.
Water is the cheapest thing you can buy.
Super Mario Bros. might be the shortest game I have ever played.

Je kan het zien als in het Nederlands: (Klein, kleiner, kleinst)

Slide 12 - Diapositive

we are going to watch a video
Write down how many comparatives (and superelatives)
they naming. We will put this into a mindmap at the end.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Which ones did you hear?

Slide 15 - Carte mentale

Are there any questions?

Slide 16 - Diapositive

work:
Maak rusitg de opdrachten op je blaadje.
Je hebt de rest van de les de tijd, anders is het huiswerk. 
we kijken dit de volgende les na.
heb je vragen? Steek dan je hand op
Klaar? Ga dan nog even de woordjes/ expressions oefenen

Slide 17 - Diapositive

a look back
What did we learn?
what did I think of this lesson?
what did you guys think?

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Unit 5 recap
2

Slide 20 - Diapositive

The goals of this lesson are:

To make sure you know are ready for the test next week
that you understand the grammar of this unit

Slide 21 - Diapositive

Table of contents
A look back on the previous lesson (~ 5-7minutes)
Present simple & Present continuous (~5 minutes)
Will/won't/shall (~5 minutes)
expressions (~10 minutes)
work (~15 minutes)
round off (~5 minutes)

Slide 22 - Diapositive

Lookback
What do we remember from the previous lesson?
homework

Slide 23 - Diapositive

present simple
Wanneer? Bij een gewoonte/ feit/ iets dat vaak (niet) gebeurt.
Hoe? er hoeft niks bij, behalve bij (+) she/he/it. 
Denk er wel aan dat bij vragen (?) en ontkenningen (-) do(n't) en voor She/he/it does(n't) erbij komt
Bijvoorbeeld
I always think about food.
She walks everyday
Does she always talk so fast?
We don’t watch many films.

Slide 24 - Diapositive

Present continuous
Wanneer: wanneer je iets echt NU aan het doen bent.
Hoe: am/are/is + werkwoord –ing
Bijvoorbeeld:
I am thinking about pizza right now.
We are thinking about pizza now.
are you even thinking right now?
She isn’t watching a film right now.

Slide 25 - Diapositive

we ______ (to watch) Home Alone right now.
They always _____(to play) games with the family.
____Bob always_____ (to eat) apples?
We_______ (to work) out at the gym right now?

Slide 26 - Diapositive

toekomstige tijd will
  • Gebruik je als je iets (niet) gaat doen  
  • Bij tegenwoordige tijd gebruik je will ('ll)/won't plus hele werkwoord
B.v.: I'll be there at eight! They won't listen to me!

  • Bij vragen gebruik je alleen bij I en we, shall

Slide 27 - Diapositive

(+) I ________ (leave) my house in a minute.
(?) _____ you ever_____ (to grow) up?
(-)She ______ (to listen) to me!
(?) ___ we (to take) our bags with us?

Slide 28 - Diapositive

expressions
Je hebt 5 minuten om nog even de zinnen te bekijken in je boek, daarna geef ik jullie een paar vragen.
timer
5:00

Slide 29 - Diapositive

waar ga je naar school?

Slide 30 - Question ouverte

Ik verdien 9 euro per uur

Slide 31 - Question ouverte

Mag ik jullie aandacht?

Slide 32 - Question ouverte

Ik begrijp niet wat je zegt.

Slide 33 - Question ouverte

Ik zal je ontmoeten bij het station

Slide 34 - Question ouverte

work:
Maak rusitg de opdrachten op je blaadje.
Je hebt de rest van de les de tijd, anders is het huiswerk. 
we kijken dit de volgende les na.
heb je vragen? Steek dan je hand op
Klaar? Ga dan nog even de woordjes/ expressions oefenen

Slide 35 - Diapositive

a look back
What did we learn?
what did I think of this lesson?

Slide 36 - Diapositive