H5 China §1 en §2 oefenvragen

Wat is een MNO?
A
Een multinationale plek
B
Een bedrijf met vestigingen in meerdere landen
C
Een gebied waar buitenlandse bedrijven mogen vestigen
D
Een bepaalde handelsverdeling
1 / 26
suivant
Slide 1: Quiz
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat is een MNO?
A
Een multinationale plek
B
Een bedrijf met vestigingen in meerdere landen
C
Een gebied waar buitenlandse bedrijven mogen vestigen
D
Een bepaalde handelsverdeling

Slide 1 - Quiz

Waarom voerde China de éénkindpolitiek in?
A
Om het geboortecijfer terug te dringen.
B
Om de bevolking te laten krimpen.
C
Om de bevolking te laten afnemen.
D
Om ontgroening tegen te gaan.

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de gevolgen van de eenkindpolitiek in China?
A
Migratie werd gestimuleerd naar het oosten van het land.
B
Daling geboortecijfer en vergrijzing.
C
Stijging van de vruchtbaarheid en vergrijzing.
D
De eenzaamheid onder jongeren nam af.

Slide 3 - Quiz

Waar in China ligt een hooggebergte?
A
Westen
B
Noorden
C
Oosten
D
Zuiden

Slide 4 - Quiz

Bij welk klimaat hoort dit klimaatdiagram?
A
EH
B
BS
C
Af
D
Cs

Slide 5 - Quiz

Welke vorm heeft het bevolkingsdiagram van China?
A
Piramide
B
Urn
C
Granaat
D
Fles

Slide 6 - Quiz

De eerste SEZ in China was:
A
Shanghai
B
Hongkong
C
Shenzhen
D
Guangzhou

Slide 7 - Quiz

Waar in China valt minder neerslag?
A
In het zuiden
B
In het noorden

Slide 8 - Quiz

Welk kenmerk hoort NIET bij Shenzhen?
A
Megastad
B
SEZ
C
Multinationals
D
Wereldstad

Slide 9 - Quiz


A
Hooggebergte
B
Hoogvlakte
C
Laagvlakte
D
Geen van allen.

Slide 10 - Quiz

Welke hoofdgroep van klimaat: Als de zomer niet erg heet is en de winter niet erg koud?
A
Tropische klimaten (A)
B
Droge klimaten (B)
C
Zeeklimaten (C)
D
Landklimaten (D)

Slide 11 - Quiz

Waar in China is de bevolkingsdichtheid het grootst?
A
In het binnenland
B
In het Westen
C
In het Noorden
D
In het Oosten

Slide 12 - Quiz


A
Laagvlakte
B
Hoogvlakte
C
Hooggebergte
D
Geen van allen.

Slide 13 - Quiz

Wat deed China om buitenlandse bedrijven te trekken?
A
Het werd kapitalistisch
B
Het kreeg een SEZ
C
Het bleef gesloten voor het buitenland
D
Het kreeg een nieuwe wet

Slide 14 - Quiz

Bij welke klimaten horen de letters
f, s en w als toevoeging?
A
A, B, C, D en E
B
A, C, D en E
C
B, C en D
D
A, C en D

Slide 15 - Quiz

Welke kenmerk hoort niet bij een lagelonenland als China?
A
Arbeidsintensief werk
B
Assemblage
C
Multinationals
D
Gericht op de import

Slide 16 - Quiz

Welke soorten producten worden in China gemaakt?
A
Veelal demontage door arbeidsintensieve productie.
B
Meer dan 80% kennisintensieve productie.
C
Vooral lowbudget industrie.
D
Vooral maakindustrie ze willen de stap maken naar innovatie industrie.

Slide 17 - Quiz

Waarom kiezen veel bedrijven voor China?
A
Lage lonen
B
Weinig milieueisen
C
Goede kwaliteit spullen
D
Goede rechten voor de werknemers

Slide 18 - Quiz

Iemand doet twee uitspraken:
I China heeft weinig reliëf.
II Het Lössplateau is een hoogvlakte in China.

A
Uitspraak I is juist Uitspraak II is onjuist
B
Uitspraak I is onjuist Uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn onjuist
D
Beide uitspraken zijn juist

Slide 19 - Quiz

Welke hoofdgroep van de klimaten: Als de temperatuur het hele jaar boven 18 is?
A
Tropische klimaten (A)
B
Zeeklimaten (C)
C
Landklimaten (D)
D
Koude klimaten (E)

Slide 20 - Quiz

De bevolkingsspreiding in China is redelijk gelijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Welk deel van China is dichtbevolkt?
A
Westen
B
Noorden
C
Zuidwesten
D
Zuidoosten

Slide 22 - Quiz

Wat is ook wel een ander woord voor tijgerland?
A
Derde wereldland
B
MNO
C
PTA
D
NIC

Slide 23 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een Newly Industrializing Country?
A
tijgerland
B
Gericht op export
C
Gericht op import
D
Veel arbeidsintensieve productie

Slide 24 - Quiz

Welke twee namen ken je voor wereldstad?

Slide 25 - Question ouverte

Welk begrip wordt hier omschreven:
Het doorgaande proces van internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld en informatie.

Slide 26 - Question ouverte