Übung: regelmatige werkwoorden + haben + sein

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 1

Werkwoorden

Regelmatige werkwoorden + haben + sein

Doel

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn.

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen.

Ik kan de onregematige werkwoorden haben & sein vervoegen.

het werkwoord sein  

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

sein

sein

Het werkwoord haben

habt

haben

ich

du

er - sie - es

wir

ihr

sie - Sie

habe

hast

hat

haben

habst

habben

Verben

Wat is het verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden?

Hoe maak je de stam van een werkwoord?

machen / lieben / spielen

Je hebt ook persoonlijk voornaamwoorden nodig, wat zijn dat?

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?

1. de ik vorm
2. de hij vorm
3. het hele werkwoord -n
4. het hele werkwoord -en

Regelmatige werkwoorden

Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.

Voorbeeld: 

wohnen = wohn

kaufen = kauf

reisen = reis 

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: wohnen, stam:wohn

ich wohn e

du wohn st

er/sie es wohn t

wir wohn en

ihr wohn t

sie wohn en

Sie wohn en

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: wohnen, stam: heiß

ich heiße

du heißt

er/sie es heißt

wir heißen

ihr heißt

sie heißen

Sie heißen

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: kaufen, stam: kauf

ich kauf e

du kauf st

er/sie es kauf t

wir kauf en

ihr kauf t

sie kauf en

Sie kauf en

fe

e

st

t

en

t

en

Hast du noch Fragen?

Sieh dir dann das folgende Video an!

du (kaufen).

1. kaufet
2. kaufe
3. kaufen
4. kaufst

Ich (spielen)

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

ihr (machen)

1. machen
2. machst
3. macht
4. machet

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.

1. kommen
2. kommt
3. bekommst
4. komme

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt

1. trinkst
2. trinkt
3. trinke
4. trinken

ich habe, du ....., er hat, wir haben, ihr ..., sie haben

Uitleg

Schrijf alleen de ontbrekende werkwoordsvormen op! Dus zonder persoonlijk voornaamwoord.

Vul de juiste woorden in:
elf, zwölf, ..........., vierzehn, ..........., ..........., siebzehn, achtzehn. ............., ..............

ich .... , du bist, er ...... , wir ......., ihr seid, sie sind

Uitleg

Schrijf alleen de ontbrekende werkwoordsvormen op! Dus zonder persoonlijk voornaamwoord.

Vond je deze oefening makkelijk of moeilijk?

😒🙁😐🙂😃

Wat vind je nog lastig aan het vervoegen van werkwoorden?