Het schrijven van een betoog 2hv

Mededelingen
  • Toets TW 2
  • Vrijdag toetsbespreking
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Mededelingen
  • Toets TW 2
  • Vrijdag toetsbespreking

Slide 1 - Diapositive

Om mee te beginnen

Slide 2 - Diapositive

'Stel ons voor, want anders...'
  • In duo's (drie minuten)
  • Vragen? Stel ze gerust!

Opdracht: 
- Hoe zouden jullie reageren in die situatie? 
- Wat zouden jullie doen in die situatie? 

Slide 3 - Diapositive

Het schrijven van een betoog (leerjaar 2)

Slide 4 - Diapositive

Doelen
  1. Je kent de begrippen betoog, standpunt en argument. 
  2. Je kunt jouw standpunt onderbouwen met argumenten. 
  3. Je kunt een gestructureerde mail schrijven waarin je jouw standpunten onderbouwt met argumenten. 

Slide 5 - Diapositive

Waaraan denk je bij een betoog?

Slide 6 - Carte mentale

Wat is een betoog
  • Een betoog is een tekst waarin je de lezer probeert te overtuigen van jouw mening of standpunt. 
  • In een betoog probeer je de lezer te overtuigen met behulp van argumenten.
  • Een betoog bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot. 

Slide 7 - Diapositive

Standpunt en argument
Standpunt: jouw mening over iets (positief, negatief, twijfelachtig).
Argument: redenen waarom je iets vindt. Met goede argumenten kun je dus iemand overtuigen.

Slide 8 - Diapositive

Op onze school moet een gebedsruimte komen.
  • In duo's (vijf minuten)
  • Eerder klaar? Zie schrijfbord 
  • Vragen? Steek gerust je vinger op

Opdracht: Noteer samen vijf argumenten voor de stelling en vijf argumenten tegen de stelling. 

Slide 9 - Diapositive

Mailopdracht gebedsruimte HL
  • Individueel 
  • Eerder klaar? Zie schrijfbord 
  • Vragen? Steek gerust je vinger op

Opdracht: Schrijf een mail aan VGL waarin je VGL probeert te overtuigen van jouw standpunt. Let op: 
- Inleiding, middenstuk en slot. 
- Spelling. 
- Argumentatie en overtuigingskracht mail. 

Slide 10 - Diapositive

Om mee te beginnen...

Slide 11 - Diapositive

Another one...
Geachte meneer Vogelzang,

Ik pleit voor een gebedsruimte op school om diversiteit te bevorderen, het mentale welzijn te verbeteren en educatieve waarde toe te voegen. Dit draagt bij aan een respectvolle en inclusieve omgeving.
Graag uw overweging.
Met vriendelijke groet,
B. Noniem


Slide 12 - Diapositive

Voor vandaag: 
- Ik weet op welke punten de kwaliteit van een tekst beoordeeld kan worden. 
- Ik oefen met het beoordelen van de kwaliteit van een tekst.
- Ik weet wat er met een 'toon' van een tekst bedoeld wordt.
- Ik kan de toon van een tekst aanpassen. 

Slide 13 - Diapositive

Zes kenmerken van een goede tekst:
Goede inhoud
Goede zinnen
Goede opbouw
Goede spelling
Goede toon
Goede lay-out

Slide 14 - Diapositive

Aan de slag!
  • Individueel en in stilte (10 min) en daarna fluisterend overleg (15 min). 
  • Klaar? Ga alvast aan de slag met spelling les een. 
  • Vragen? Na tien minuten!

Opdracht: 

- Lees het krantenartikel en de twee reacties. 
- Maak Schrijven 3 les 2 opdracht 2, 3 en 4. 

Slide 15 - Diapositive

Zes kenmerken van een goede tekst:
Goede inhoud
Goede zinnen
Goede opbouw
Goede spelling
Goede toon
Goede lay-out

Slide 16 - Diapositive

Doelen van het schrijfplan
  1. Je loopt minder kans dat je iets vergeet.
  2. Je kunt je energie steken in het schrijven van goede zinnen, met hoofdletters en leestekens op de juiste plaats.
  3. Je maakt ook minder spelfouten.


Slide 17 - Diapositive

Voorbereiding schrijfplan
Bedenk allereerst:

  1. wie je wilt overtuigen
  2. wat het probleem is en wat jij daarvan vindt
  3. wat de argumenten zijn voor jouw mening
  4. wat de tegenargumenten zijn
  5. hoe je de tegenargumenten kunt oplossen of hoe je kunt uitleggen dat jouw argumenten belangrijker zijn.

Slide 18 - Diapositive

Inhoud schrijfplan

Dit leerjaar kun je de bronnen nog even negeren. 

Slide 19 - Diapositive

Argumentatie
Ik ben graag de enige die praat; het spaart tijd en voorkomt argumenten.
Oscar Wilde 

Slide 20 - Diapositive

Argument = bewijs bij Standpunt/stelling

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 21 - Diapositive

Standpunt

Standpunt: mening over iets
                         positief, negatief of twijfelachtig

Signaalwoorden: ik vind dat, volgens mij, ik denk dat, dus,                                                  daarom, kortom, mijn conclusie is

Slide 22 - Diapositive

Argument
Argument: verdediging of aanval van een standpunt

Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien, immers

Feitelijke argumenten: waar of onwaar, controleerbaar (het is zo, òf niet).                                               
                                                 Ik ga boodschappen doen bij de Jumbo, want die zit bij mij om de hoek. 

Waarderende argumenten: argument geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, mooi of lelijk,
                                                          goed of slecht is. 
                                                          Ik ga boodschappen doen bij de Jumbo, want ik vind het een fijne
                                                          winkel. 

Slide 23 - Diapositive

Waaraan kun je een feitelijk argument herkennen?

Slide 24 - Question ouverte

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 25 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 26 - Quiz

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 27 - Quiz

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Geef een voorbeeld niet-feitelijk argument bij de stelling: School moet elke dag om 14.00 uur uit zijn.

Slide 29 - Question ouverte

Een argument is altijd een feit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie
  4. Nevenschikkende argumentatie 

In dit leerjaar hanteren wij alleen meervoudige argumentatie.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 33 - Diapositive

Drogredenen
Fouten in de argumentatie. 

Twee groepen:
  1. onjuist gebruik van argumentatieschema's
  2. overtreden van discussieregels

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeluk gehad, dus het rijden met een e-bike is gevaarlijk.
A
onjuist beroep oorzaak / gevolg (causaliteit)
B
ontduiken bewijslast
C
onjuist beroep op autoriteit
D
vertekenen standpunt

Slide 36 - Quiz

Mijn opa dronk elke dag een paar glazen alcohol en hij is 98 geworden. Alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.
A
cirkelredenering
B
overhaaste generalisatie
C
persoonlijke aanval
D
verkeerde vergelijking

Slide 37 - Quiz

Ga jij niet naar de wedstrijd? Dus jij gaat je lekker zitten vervelen in je eentje.
A
vertekenen standpunt
B
onjuist beroep op autoriteit
C
ontduiken bewijslast
D
persoonlijke aanval

Slide 38 - Quiz

Ik vind haar niet aardig, want ik mag haar niet.
A
persoonlijke aanval
B
vertekenen standpunt
C
cirkelredenering
D
onjuist beroep op autoriteit

Slide 39 - Quiz

Ik ben tegen de doodstraf. Ieder weldenkend mens is toch tegen!
A
overhaaste generalisatie
B
onjuist beroep op autoriteit
C
persoonlijke aanval
D
bespelen publiek

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Vidéo

Slide 42 - Vidéo

Redflag video's
Niet alle informatie uit de video's zul je in leerjaar 2 nodig hebben. Het is wel aan te raden de video's geconcentreerd te bekijken, zodat jij ruime kennis kan opslaan.

Slide 43 - Diapositive

Welke vraag heb jij? 

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive