Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 4
Goed gemaakt?
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
1. Je weet wat productie is;
2. Je weet hoe bedrijven in de bedrijfskolom zorgen voor toegevoegde waarde;
3. Je weet wat productiekosten zijn.
Slide 2 - Diapositive
Produceren
Produceren = het maken van goederen en het leveren van diensten
Slide 3 - Diapositive
Een schilder levert een dienst
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Aardappelen kunnen een eindproduct zijn, maar ook een grondstof. Leg dit uit.
Slide 5 - Question ouverte
Bedrijfskolom
model dat de stappen van grondstof tot eindproduct weergeeft
Bovenaan het bedrijf dat de grondstof uit de natuur haalt.
Onderaan is het bedrijf dat het eindproduct verkoopt.
Toegevoegde waarde: wat elk bedrijf aan waarde toevoegt aan het product
Slide 6 - Diapositive
Elk bedrijf voegt evenveel waarde toe
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Zorgt de consument ook voor toegevoegde waarde?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quiz
Productiekosten
Alle kosten die een bedrijf maakt om te kunnen produceren zijn de productiekosten van dat bedrijf.
Bijvoorbeeld: grondstoffen, kosten voor het bedrijfspand, personeel en energie.
Slide 9 - Diapositive
De verkoopprijs van een IPhone is €900. De prijs is als volgt opgebouwd: grondstoffen €450, arbeidskosten €140, overige productiekosten 110, winst €200. Wat zijn de productiekosten van deze IPhone?
Slide 10 - Question ouverte
Noem een voorbeeld van productiekosten die een fietsenmaker heeft.
Slide 11 - Question ouverte
Kostprijs per product
Kostprijs per product dat zijn de kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product.
Deze probeer je zo laag mogelijk te houden.
Kostprijs per product = alle productiekosten : aantal producten
Slide 12 - Diapositive
Kris heeft 6 stoelen gemaakt. De productiekosten zijn €450. Wat is de kostprijs per stoel?
Slide 13 - Question ouverte
Productiesectoren
Bedrijven kun je in drie productiesectoren verdelen:
Agrarische bedrijvenproduceren grondstoffen met behulp van de natuur (bijv. tuinbouwbedrijf).
Industriële bedrijven gebruiken grondstoffen en materialen voor het produceren van goederen (bijv. scooterfabriek).
Dienstverlenende bedrijven leveren diensten (bijv. een winkel).