Workshop 1 : Leesteksten verkennen

Workshop 1: Leesteksten verkennen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Workshop 1: Leesteksten verkennen

Slide 1 - Diapositive

Inhoud
  1. Onderwerp en hoofdgedachte
  2. Schrijfdoelen en tekstsoorten
  3. Betrouwbaarheid van een tekst

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Onderwerp en hoofdgedachte
Doel van dit deelonderwerp van de workshop:
“Je herkent het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst”

Slide 4 - Diapositive

Onderwerp van een tekst
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan waar de tekst over gaat.
  • Het onderwerp is nooit een hele zin
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst
  • In de inleiding wordt meestal het onderwerp genoemd

Slide 5 - Diapositive

Wat is het 'onderwerp' van een tekst?
A
Dit vertelt in één woord waar tekst over gaat
B
Geeft de conclusie van de tekst

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
supermodel Doutzen Kroes
B
optredens van bekende artiesten
C
actie van Dance4Life
D
inzameling van 350 duizend euro

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
mbo-opleidingen in Nederland
B
onwenselijke situatie
C
stage mbo
D
stage voor illegale jongeren

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
straf voor circus
B
Tjechisch circus
C
vergeten krokodil
D
verwaarlozing

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
biologische scharreleieren
B
eieren
C
test consumentenbond

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
geldverspilling
B
energieverspilling
C
het weggooien van eten
D
de Weggooitest

Slide 11 - Quiz


Het onderwerp van een tekst...

timer
0:20
A
beschrijft in één zin of in een paar zinnen waarover de tekst gaat.
B
beschrijft in één alinea waarover de tekst gaat.
C
beschrijft in één woord of in een paar woorden waarover de tekst gaat.
D
beschrijft de inleiding van een tekst.

Slide 12 - Quiz

Hoofdgedachte
  • de hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
  • het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
  • je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag: wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding van een tekst

Slide 13 - Diapositive


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 14 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen

Slide 15 - Quiz

De hoofdgedachte is:
A
een ander woord voor onderwerp
B
altijd te vinden in de titel van de tekst
C
De kortste samenvatting van de tekst in één zin.
D
Hier heb ik echt nog nooit van gehoord.

Slide 16 - Quiz

Tekstdoel
  • Elke tekst heeft een bepaald doel 
  • De doelen kunnen zijn:
  • Informeren (informatie geven, geen mening)
  • Instrueren (stap voor stap vertellen hoe of wat iemand moet doen)
  • Overhalen (activeren)
  • Overtuigen (betogen, een mening met argumenten)

Slide 17 - Diapositive


Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
instrueren
D
overtuigen

Slide 18 - Quiz


Wat is het doel van deze tekst?
A
Informeren
B
Instrueren
C
overtuigen of betogen
D
overhalen of activeren

Slide 19 - Quiz

Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
instrueren
C
instructeren
D
amuseren

Slide 20 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen

Slide 21 - Quiz

Voorbeelden
Informeren: nieuwsbericht, achtergrondartikel, bijsluiter medicijn, brochure, voorlichtingsfolder.
Instrueren: recept, handleiding, gebruiksaanwijzing.
Overtuigen: betoog, ingezonden brief.
Overhalen: alle reclames. Van reclames op de tv, tot affiches die hangen in bushokjes en uitnodigingen voor feestjes

Slide 22 - Diapositive

Betrouwbaarheid
Bij betrouwbaarheid van een tekst let je op drie dingen:
  1. Bron
  2. Schrijver
  3. Doel van de tekst
  4. De datum

Slide 23 - Diapositive

Betrouwbaarheid van een tekst
  • Niet alles wat je leest is betrouwbaar.
  • Een betrouwbare tekst heeft controleerbare feiten. 

Slide 24 - Diapositive

Betrouwbare informatie
  • bestaat uit feiten. Je kunt controleren waar de informatie vandaan komt en de precieze informatiebron terugvinden
  • als de informatie van een deskundige afkomstig is, vergroot dat de betrouwbaarheid
  • is actueel

Slide 25 - Diapositive

Maak de opdrachten uit de hand-out. 

Slide 26 - Diapositive