Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Salzburg
Slide 1 - Diapositive
Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.
Slide 2 - Diapositive
Der Unterrichtplan
Rückblick
die Hausaufgaben: Lektion 4 Aufg. 1 bis einschl. 3 kontrollieren
- Lektion 4 Hörfertigkeitsübung 4
- Uitleg Gram. D voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden ( 4e naamval)
- Evaluation
Slide 3 - Diapositive
Lernziel:
- je kunt informatie in interviews over muziek verstaan in zowel een tekst als een kijk- en luisterfragment begrijpen en daarbij vragen juist beantwoorden.
- je kunt de vraagwoorden vertalen ( beide kanten op)
- je kunt de vraagwoorden juist toepassen
Slide 4 - Diapositive
Hausaufgaben: Lektion 2: Aufg. 8 und 9 Lektion 3: 1, 2, 3 und 4 kontrollieren
Slide 5 - Diapositive
Hörfertigkeitsübung: Lektion 4 Aufg. 4
Slide 6 - Diapositive
1e naamval
ich - ik
du - jij
er - hij
sie - zij
es - het
wir - wij
ihr - jullie
sie - zij
Sie - u
4e naamval
mich - mij
dich - jou
ihn - hem
sie - haar
es - het
uns - ons
euch - jullie
sie - hen
Sie - u
Slide 7 - Diapositive
Voorzetsels 4e naamval
durch = door
für= voor
ohne= zonder
um= om
gegen = tegen
bis= tot
entlang= langs/parallel aan
Ezelsbruggetje: goedbuf
Slide 8 - Diapositive
Als je het voorzetsel met de 4e naamval vóór of in het zinsdeel ziet staan, dan moet je het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval zetten.
Bijvoorbeeld: Sie hat für ________ ( hem) ein Geschenk.
für = voorzetsels met de 4e naamval
Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
Sie hat für ihn ein Geschenk.
Ich habe gestern gegen ______ ( jou) gespielt.
gegen= voorzetsel met de 4e naamval.
Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
Ich habe gestern gegen dich gespielt.
Slide 9 - Diapositive
www.google.nl
Slide 10 - Lien
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang
door
voor
zonder
om
tot
tegen
langs
Slide 11 - Question de remorquage
Vul nu het juiste persoonlijk voornaamwoord in. _____ (ik) komme ohne ______ ( jullie) . Vul in: ____/_____
Slide 12 - Question ouverte
Du hast durch _____ ( mij) die Aufgabe gut gemacht.