Kapitel 2 25-1-2022

Der Unterrichtplan

- Rückblick  ( Grammatik)
- die Hausaufgaben; Aufg. 5 bis einschl. 7 von Lektion 4 kontrollieren
- Erklärung; persoonlijk voornaamwoord in de eerste 1e en 4e naamval met de voorzetsels van de 4e naamval
- Aufg. 8 ,9, (10) und 11 machen. 


1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Der Unterrichtplan

- Rückblick  ( Grammatik)
- die Hausaufgaben; Aufg. 5 bis einschl. 7 von Lektion 4 kontrollieren
- Erklärung; persoonlijk voornaamwoord in de eerste 1e en 4e naamval met de voorzetsels van de 4e naamval
- Aufg. 8 ,9, (10) und 11 machen. 


Slide 1 - Diapositive

die Lernziele

- je kunt de persoonlijk voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval noemen.
- je kunt de persoonlijk voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval toepassen ( na de voorzetsels met de 4e naamval) 

Slide 2 - Diapositive

.....du mir bitte helfen?
A
kannst
B
kann
C
könnst
D
können

Slide 3 - Quiz

Ich ................ heute nicht zur Schule.
A
woll
B
willt
C
will
D
wollen

Slide 4 - Quiz

........du diesen Lehrer?
A
mag
B
mögst
C
mögt
D
magst

Slide 5 - Quiz

....... du morgen zur Schule?
A
darfst
B
dürft
C
darf
D
dürfen

Slide 6 - Quiz

Tot slot: het werkwoord 'dürfen' betekent dus....
A
willen
B
mogen
C
durven
D
kunnen

Slide 7 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Vidéo

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
wer
was
mich = mij
dich - jou
ihn = hem
sie = haar
es = het
uns = ons
euch = jullie
sie = hen
Sie = u
wen = wie
was = wat

Slide 10 - Diapositive

Voorzetsels 4e naamval
durch = door
für= voor 
ohne= zonder
um= om
gegen = tegen
bis= tot
entlang= langs/parallel aan
Ezelsbruggetje: goedbuf  

Slide 11 - Diapositive

Als je het voorzetsel met de 4e naamval vóór of in het zinsdeel ziet staan, dan moet je het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval zetten. 

Bijvoorbeeld: Sie hat für ________ ( hem) ein Geschenk. 
für = voorzetsels met de 4e naamval

Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
Sie hat für ihn ein Geschenk. 

Ich habe gestern gegen ______ ( jou) gespielt. 
gegen= voorzetsel met de 4e naamval. 

Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
Ich habe gestern gegen dich gespielt.



Slide 12 - Diapositive

durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

   door

  voor

  zonder

   om

   tot

  tegen
langs

Slide 13 - Question de remorquage

Vul nu het juiste persoonlijk voornaamwoord in.
_____ (ik) komme ohne ______ ( jullie) .
Vul in: ____/_____

Slide 14 - Question ouverte

Du hast durch _____ ( mij) die Aufgabe gut gemacht.

Slide 15 - Question ouverte


Macht jetzt selbstständig: Aufg. 8,9, (10) und 11  von Lektion 4

* online machen ( kontrollieren und die richtigen Antworten in eurem Buch notieren).






Slide 16 - Diapositive

Die Hausaufgaben; 



Slide 17 - Diapositive




                                Hausaufgaben:  Aufg. 8,9, (10) und 11                                      von Lektion 4


Slide 18 - Diapositive