Rekentaal

• Rekenen
• MBO
• ISK
• Studiejaar 1

Goedemiddag

Mijn naam is: Marion Boomgaarden

Rekenen 

Rekentaal & sommen

Na deze les weten jullie dat er verschillende woorden en termen worden gebruikt als rekentaal.

Wat weten jullie al van rekentaal?

Hoe heet dit?

Plus

Hoeveel andere woorden ken jij voor plus +

Andere woorden voor plus, had je deze ook? 

• erbij 
• samen
• meer
• optellen
• bij elkaar 
• vermeerderen
• Stijgen

Bedenk zelf een plussom en reken hem uit.
Kies jij een makkelijke of moeilijke plussom?

Ik heb 36 taartjes. Jij hebt er 12. Hoeveel is dat samen?

Min

-

Mevrouw Boom heeft 6 boeken. Mevrouw Vogel heeft er 22. Hoeveel boeken zijn dat bij elkaar?

Hoeveel andere woorden ken jij voor min -

Andere woorden voor min, had je deze?

• eraf
• minder
• wegnemen
• van elkaar af
• verminderen
• dalen

Bedenk zelf een minsom en reken hem uit.
Kies jij een makkelijke of moeilijke minsom?

Judith heeft 90 spelletjes. Barbie heeft er 25. Hoeveel zijn dat er minder?

Keer

X

Hoeveel andere woorden ken jij voor X?

Andere woorden voor keer X, had je deze?

• keer
• dubbel
• vermenigvuldig
• veelvoud
• verdubbeling
• maal

Bedenk zelf een keersom en reken hem uit.
Maak je een moeilijke of makkelijke keersom?

Hoeveel keer 3 maakt 9 blikjes?

Delen

:

Hoeveel andere woorden ken jij voor delen :

Andere woorden voor delen, had je deze?

• gedeeld
• deling
• ieder
• verdeeld
• groepjes
• breuk
• uitdelen

Bedenk zelf een deelsom en reken hem uit.
Maak je een moeilijke of makkelijke deelsom?

Je hebt 9 blikjes en moet dat verdelen over 3 mensen, hoeveel krijgt ieder?

Meer +

Minder -

Evenveel =

we gaan verder lopen in de dierentuin. we komen de apen en de zebra's tegen. 
He, er zijn weinig apen en veel zebra's. 

Er zijn meer zebra's dan apen! zie je dat ook? er zijn meer zebr'a dan apen. 

Groter dan     >

Kleiner dan   <

Is gelijk aan   =

Nu gaat de wedstrijd echt beginnen

568+12=

1. 580
2. 556
3. 590
4. 578

316-12=

1. 300
2. 328
3. 314
4. 304

5x2=

1. 7
2. 3
3. 10
4. 25

10:2=

1. 12
2. 5
3. 8
4. 20

van groot naar klein

264

4813

8316

4248

van klein naar groot

2.265

622

8.852

6.512

9 is minder dan 5

1. waar
2. niet waar
3. <
4. >

85 is .... dan 19

1. meer
2. minder
3. <
4. >

100 is evenveel als 100

1. waar
2. niet waar
3. =
4. >

6782=6872

1. Waar
2. Niet waar

300 is meer dan 600

1. waar
2. niet waar
3. <
4. >

15<28

1. Waar
2. Niet waar
3. Groter dan
4. Kleiner dan

200>100

1. Waar
2. Niet waar
3. Kleiner dan
4. Groter dan

560>5600

1. Waar
2. Niet waar
3. Gelijk aan
4. Groter dan

20 is .... dan 30

1. meer
2. minder
3. <
4. >

5278=5278

1. Waar
2. Niet waar
3. <
4. >

Prijzen

1e plaats = 3 keer kiezen

2e plaats = 2 keer kiezen

3e plaats = 1 keer kiezen

Wie gaat voor de poedelprijs?

Hoe vond je de les?

😒🙁😐🙂😃