Nova V3 H4 4.1 en 4.2 Kracht en beweging

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


Wat voor een beweging is dit?
constante snelheid
versnelde beweging
vertraagde beweging
eenparige beweging

Slide 2 - Sondage


Wat voor een beweging is dit?
constante snelheid
versnelde beweging
vertraagde beweging
eenparige beweging

Slide 3 - Sondage

Versnelling
Versnelling
Vertraging
Vertraging
Stilstaan
Stilstaan
Constante snelheid
Constante snelheid

Slide 4 - Question de remorquage

Wat hoort bij wat?
snelheid
afstand
tijd
s
h
m/s
km/h
t
m
km
v

Slide 5 - Question de remorquage

=
_______
verschil in tijd in s
versnelling in m/s^2
verschil in snelheid in m/s

Slide 6 - Question de remorquage

Slide 7 - Diapositive


A
0,4 m/s^2
B
2,5 m/s^2
C
6,25 m/s^2
D
40 m/s^2

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Welke hoort bij welke?
36 km/h
20 m/s
126 km/h
5 m/s
18 km/h
10 m/s
72 km/h
35 m/s

Slide 10 - Question de remorquage


A
270 m/s^2
B
3 m/s^2
C
10,8 m/s^2
D
0,09 m/s^2

Slide 11 - Quiz


Bereken de versnelling tussen 15 en 25 seconden.
-0,75 m/s^2
1,5 m/s^2
-1,5 m/s^2
0,75 m/s^2

Slide 12 - Sondage

Slide 13 - Diapositive


Bereken de afgelegde weg tussen 0 en 5 seconden.
75 m
37,5 m
15 m
20 m

Slide 14 - Sondage


Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo


Welk ei is hardgekookt?
1
2

Slide 18 - Sondage

Hardgekookt ei
Rauw ei

Slide 19 - Diapositive

Noem het begrip waardoor de eieren niet gelijk draaiën.

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Mark fietst met een contstante snelheid. Zijn voortstuwende kracht is 20 N. Hoe groot zijn de weerstandskrachten?
A
0 N
B
kleiner dan 20 N
C
30 N
D
20 N

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Hoe bereken je versnelling met behulp van de tweede wet van Newton?
=
_________
F res
a
m

Slide 24 - Question de remorquage

Op een voorwerp van 1,0 g werkt een resultante van 1,0 N. Bereken de versnelling.
A
1,0 m/s^2
B
0,001 m/s^2
C
1000 m/s^2
D
0,001 m/s

Slide 25 - Quiz

Bij natuurkunde is een vrije val, een val zonder ...

Slide 26 - Carte mentale

Zijn er nog vragen?

Slide 27 - Question ouverte