Week 37_N4Mb_Les 1_H1 Taalverzorging_Leestekens

Maandag, 9 september 2024
Ik kan/weet:

  • hoofdletters, punten en vraagtekens gebruiken.
  • dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken.
  • komma's gebruiken.

Pak eerst je leesboek, want we gaan 10 minuten stil lezen. 
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Maandag, 9 september 2024
Ik kan/weet:

  • hoofdletters, punten en vraagtekens gebruiken.
  • dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken.
  • komma's gebruiken.

Pak eerst je leesboek, want we gaan 10 minuten stil lezen. 

Slide 1 - Diapositive

Leestekens

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Begrip
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

's Zomers leefde men in de middeleeuwen buiten en werden Karels avonturen en belerende fantasieën opgevoerd en hoorde men gecreëerde poëzie op bomvolle pleinen vol geïnteresseerde mensen. Was het fictie of non-fictie? Maria's leven stond in ieder geval centraal in veel verhalen, want de Bijbel speelde een belangrijke rol.

Slide 6 - Diapositive

Een zin eindigt met een leesteken.
  • Punt (gewone zin):
    De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin):
    Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!

Slide 7 - Diapositive

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 8 - Diapositive

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 9 - Diapositive

Wat gebeurt hier?

  • De meester zei Pietje is een monster
  • De meester zei: "Pietje is een monster."
  • "De meester," zei Pietje, "is een monster."

Slide 10 - Diapositive

Wat gebeurt hier?

  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.
  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Als je gesport hebt moet je daarna douchen.
timer
1:00

Slide 12 - Diapositive

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego barbies kaartspellen en knuffels.
timer
2:00

Slide 14 - Diapositive

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 15 - Diapositive

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 16 - Diapositive

Wat gebeurt hier?

  • De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus
  • De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
  • De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 17 - Diapositive

Aanhalings-tekens
  • Bij een directe rede of citaat.
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis 

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeld aanhalingstekens
Directe reden of een citaat:

- 'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen', zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld aanhalingstekens
LET OP! 
Bij een indirecte rede (je schrijft dan niet letterlijk iemands woorden) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.

- Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had.

Slide 20 - Diapositive

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist

Slide 24 - Quiz

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 25 - Quiz

'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Zelfstandig werken
(huiswerk)
Taalverzorging H1:
Opdracht 1 t/m 5



  • Eerste 15 minuten in stilte, daarna mag je overleggen met je buurman/buurvrouw die naast je zit.



Slide 27 - Diapositive