2VMBO-KGT: Paragraaf_5.3_12_5.4

Leerdoelen 5.3:
Aan het einde van deze les ken je de betekenis van 'Woorden 2'.

Aan het einde van deze les weet je wat een versterking is.

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leerdoelen 5.3:
Aan het einde van deze les ken je de betekenis van 'Woorden 2'.

Aan het einde van deze les weet je wat een versterking is.

Slide 1 - Diapositive

absurd
de bedreiging
fiks
handjevol
het komt erop aan
flink, behoorlijk (in aantal)
iets waar je bang voor bent
enkele
heel raar en belachelijk

het is spannend en belangrijk of iets wel of niet gebeurt

Slide 2 - Question de remorquage

onverschrokken
in volle gang zijn
de meevaller
de puntjes op de i zetten
ruimschoots
iets heel precies in orde maken

voordeel dat je niet had verwacht

volop, meer dan genoeg

bezig zijn

zonder angst, moedig

Slide 3 - Question de remorquage

Leertekst: samenstelling + versterking
In een samenstelling kan het eerste woord een bijvoeglijk naamwoord zijn.
Vaak versterkt het eerste woord het tweede woord.
Voorbeeld:
- Iets is niet leuk, maar reuzeleuk (= enorm leuk).
- De muziek staat niet hard, maar keihard.

Zo'n samenstelling noemen we een versterking.

Veel versterkingen bestaan al heel lang. Je kunt die niet meer veranderen.
Bijvoorbeeld: Vroeger bouwden mensen hun huizen van hout en leem. Alleen wie rijk was, kon een huis van steen bouwen. Hij was dan steenrijk.

Slide 4 - Diapositive

prop
stom
stok
razend
straat
dood
stil
snel
arm
oud
vol
dronken

Slide 5 - Question de remorquage

Maak van de woorden een versterking.
Kies uit: git-, brood-, lood-, ijs-, honds-, knal-, piep-, dood-: ...brutaal

Slide 6 - Question ouverte

Benoem de woordsoorten: lw, bn, ww, vz, tw. Giel Beelen heeft het wereldrecod radiomaken verbroken.

Slide 7 - Question ouverte

Benoem de woordsoorten: lw, bn, ww, vz, tw. We willen jou feliciteren met jouw recordbrekende prestatie.

Slide 8 - Question ouverte

welke woordsoort is het woordje "het" in de zin: Het pakje wordt opgehaald
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

Zij geeft het morgen aan jou.
welke woordsoort is "het" hier?
A
zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

wat zijn de bvw's in deze zin?
Op onze school moet ik mijn mobiel in jullie telefoontas doen
A
ik, mijn
B
onze, ik, mijn
C
onze, mijn
D
onze, mijn,jullie

Slide 11 - Quiz

wat zijn de pvw-en in deze zin?
Jij en ik gaan met onze mentor in gesprek.
A
jij, ik
B
jij, ik, onze
C
ik
D
onze

Slide 12 - Quiz

Ze heeft haar haar geverfd.
Over welke woordsoorten gaat het woord 'haar'?
A
1e haar = pvw 2e haar = zn
B
1e haar = zn 2e haar = zn
C
1e haar = bvw 2e haar = pvw
D
1e haar = bvw 2e haar = zn

Slide 13 - Quiz