Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Fictie
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen;
wat fictie en non-fictie is;
Slide 2 - Diapositive
Start
Pagina 9 boek A
Opdracht 1, 2 en 3
Slide 3 - Diapositive
Fictie
Alles wat verzonnen is noemen we fictie.
Bijvoorbeeld: leesboeken, stripverhalen, films, series, toneelstukken en gedichten.
Fictie lees je vooral voor je plezier.
Slide 4 - Diapositive
Non-fictie
Alles wat niet verzonnen is, noemen we non-fictie.
Bijvoorbeeld: Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken, handleidingen, krantenberichten, een informatie boek, het journaal, een documentaire of reality-programma.
Non-fictie lees en bekijk je vooral om iets te leren.
Minder belangrijke personen in het verhaal noem je bijfiguren.
Je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersonen.
Heeft vaak een bepaalde rol in het verhaal:
- De helper: helpt de hoofdpersoon
- De tegenstander: maakt het de hoofdpersoon moeilijk
Slide 22 - Diapositive
Inleven
Als je een tekst leest, probeer dan of je je kunt invoelen in de hoofdpersoon. Je stelt je dan voor hoe het is als jij hem of haar was en hetzelfde beleefde.
Minder belangrijke personen in het verhaal noem je bijfiguren.
Je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersonen.
Slide 23 - Diapositive
Bijfiguren spelen een grotere rol in het boek dan hoofdpersonen. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
hoofdpersoon
bijfiguur
bijfiguur
bijfiguur
Slide 25 - Question de remorquage
Pagina 22 boek A
In groepjes van 4 opdracht 10 (hoofdpersonen, bijfiguren)
Slide 26 - Diapositive
Lijkt het verzonnen verhaal op de werkelijkheid?
Realistische fictie
Lijkt het verzonnen verhaal niet op de werkelijkheid?
niet-realistische fictie
pagina 23 boek A opdracht 11
Slide 27 - Diapositive
6. Karaktereigenschap
Hoe iemand is.
Bijvoorbeeld: vrolijk, slordig, grappig, lui of rustig.
Slide 28 - Diapositive
Als je het over iemands karakter hebt, dan heb je het over iemands...
A
Uiterlijk
B
Innerlijk
Slide 29 - Quiz
5. Uiterlijke kenmerken
Hoe iemand eruitziet.
Bijvoorbeeld: lang, slank, bruine ogen en blond haar.
Slide 30 - Diapositive
Pagina 27 boek A
Opdracht 15
Slide 31 - Diapositive
Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie?
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quiz
Ik weet wat een hoofdpersoon en een bijfiguur is?
A
ja
B
nee
Slide 33 - Quiz
Ik weet wat een karaktereigenschap is?
A
ja
B
nee
Slide 34 - Quiz
Ik weet hoe ik feedback moet geven? Aardig & eerlijk Tips & Tops