Zin:
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Wat is de persoonsvorm? Vraagzin / andere tijd
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Wat is het onderwerp? Wie / wat + pv
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Zin:
Wat is het lijdend voorwerp? Wie / wat + pv + o
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Wat is de bijwoordelijke bepaling? Hoe?
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Let op die en zonder horen ook bij het zinsdeel!
Want ze kunnen niet op zichzelf staan.