Thema 8 - hoofdstuk 2

ENGELS
Hoofdstuk 2
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

ENGELS
Hoofdstuk 2

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Aan het einde van de les heb je geoefend met verschillende Engelse woorden binnen het thema geld.

Slide 2 - Diapositive

Wat is de vertaling van: sinaasappels
A
orange
B
orange apples
C
oranges
D
orange apple

Slide 3 - Quiz

Wat is de vertaling van: zakje
A
packet
B
bag
C
pocket
D
shop

Slide 4 - Quiz

Wat is de vertaling van: wou
A
our
B
enough
C
could
D
wish

Slide 5 - Quiz

Wat is de vertaling van: betaalde jij?
A
you did pay?
B
pay you did?
C
did you pay?
D
pay did you?

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Kies een woord uit het rechterrijtje dat past bij een woord van links past. 
no problem
lucky
kiss
idea
far
dancing
crashed
assistant
plane
travelling
Je kunt er mee de lucht in
Je geeft er in Nederland drie als je iemand begroet
Een ongeluk gehad met een auto of een vliegtuig
Van het ene land naar het andere land gaan
iemand die een ander helpt bij het werk
Plotseling iets bedenken
Het is niet dichtbij
Niets aan de hand
Bewegen op muziek
Dat ben je als je de loterij wint

Slide 8 - Question de remorquage

Slide 9 - Diapositive

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
How much do you get (per uur)?

Slide 10 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
Can I (geld lenen) from you?

Slide 11 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
Why (betaalde jij) so much money?

Slide 12 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
I must work (elke week)

Slide 13 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
I can see what (het betekent)

Slide 14 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
I make a lot of money. I (krijg veel fooien)

Slide 15 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
Twenty (min) three is seventeen

Slide 16 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
Sorry, but I don't have money (bij me)

Slide 17 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
I (wou dat ik) had a lot of money

Slide 18 - Question ouverte

Hoe schrijf je de Nederlandse woorden in het Engels?
He (kon niet vinden) me

Slide 19 - Question ouverte

Wat wil je nog extra oefenen?

Slide 20 - Question ouverte

Klaar!

Slide 21 - Diapositive