Nakijken opdracht 2 en 3 Spelling H.2. G3

Nakijken Spelling H.2. 
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nakijken Spelling H.2. 

Slide 1 - Diapositive

Opdracht 2
Per vraag 10 seconden. Wanneer er meerdere woorden vervoegd moeten worden 20 seconden. 

Slide 2 - Diapositive

1. Van die struiken zou ik er wel enkele(n) in mijn tuin willen planten.
A
Enkele
B
Enkelen

Slide 3 - Quiz

2. Toen de vermoeide wandelaars bij het hotel arriveerden, bleek er maar voor enkele(n) een kamer vrij te zijn.
A
Enkele
B
Enkelen

Slide 4 - Quiz

3. Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben ze beide(n) schuld.
A
Beide
B
Beiden

Slide 5 - Quiz

4. Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben beide(n) schuld.
A
Beide
B
Beiden

Slide 6 - Quiz

5. Onder de kunstkenners waren Jansen en Tilanus de eerste(n) die het schilderij waardeerden.
A
Eerste
B
Eersten

Slide 7 - Quiz

6. Van de zoogdieren waren de resusaapjes de laatste(n) die aan land werden gebracht.
A
Laatste
B
Laatsten

Slide 8 - Quiz

7. Helaas zijn sommige(n) van de bestuursvoorstellen door de ledenvergadering verworpen.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 9 - Quiz

8. De bewoners van het huis vonden de gevelversiering mooi, maar van de buurtbewoners waren slechts weinige(n) enthousiast.
A
Weinige
B
Weinigen

Slide 10 - Quiz

9. Vele(n) zijn geïnteresseerd in een sportcarrière, maar weinige(n) hebben de discipline om iets te bereiken.
A
Vele, weinige
B
Velen, weinigen
C
Vele, weinigen
D
Velen, weinige

Slide 11 - Quiz

10. Tot mijn spijt waren de gehaktballen alle(n) bedorven.
A
Alle
B
Allen

Slide 12 - Quiz

Opdracht 3 
Per vraag 10 seconden. Wanneer er meerdere woorden vervoegd moeten worden 20 seconden. 

Slide 13 - Diapositive

1. Op de receptie genoten de aanwezige(n) van heerlijke versnaperingen.
A
Aanwezige
B
Aanwezigen

Slide 14 - Quiz

2. Ik zag op de markt twee antieke uiltjes en kocht de kleinste(n) voor mijn verzameling.
A
Kleinste
B
Kleinsten

Slide 15 - Quiz

3. Deze zoete dropjes lust ik wel, maar die zoute(n) krijg ik echt niet door mijn keel.
A
Zoute
B
Zouten

Slide 16 - Quiz

4. Bij aankomst werden we in twee groepen verdeeld: de oudere(n) mochten naar hun kamers en de jongere(n) hadden eerst corvee.
A
Oudere, jongere
B
Ouderen, jongeren
C
Ouderen, jongere
D
Oudere, jongeren

Slide 17 - Quiz

5. De oudste(n) broers van de familie organiseerden een feestje voor je jongste(n).
A
Oudste, jongste
B
Oudsten, jongsten
C
Oudsten, jongste
D
Oudste, jongsten

Slide 18 - Quiz

6. Zijn die kleren op de bank van jou? Nee, de mijne(n) liggen hier.
A
Mijne
B
Mijnen

Slide 19 - Quiz

7. Beminde(n) vrienden, mijn geliefde(n), zuster Janneke heeft zowel haar dierbare(n) als de beminde(n) van haar man Kees uitgenodigd (...).
A
Beminde, geliefde, dierbare, beminde
B
Beminden, geliefden, dierbaren, beminden
C
Beminde, geliefde, dierbaren, beminden

Slide 20 - Quiz

8. Waarom moeten de goede(n) altijd onder de kwade(n) lijden?
A
Goede, kwade
B
Goeden, kwaden
C
Goede, kwaden
D
Goeden, kwade

Slide 21 - Quiz

9. Deze auto is een van de beste(n) die Paul ooit heeft gehad.
A
Beste
B
Besten

Slide 22 - Quiz

10. Voor het loket van de sociale dienst zaten vier gehandicapte(n): twee manke(n) en twee lamme(n).
A
Gehandicapte, manke, lamme
B
Gehandicapten, manken, lammen
C
Gehandicapten, manke, lamme
D
Gehandicapte, manke, lammen

Slide 23 - Quiz

Wat ging goed? Wat kon er beter?

Slide 24 - Carte mentale