Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Spelling
Wat weten jullie nog?
Slide 1 - Diapositive
Typ je eigen naam (voor- en achternaam met juist hoofdlettergebruik)
Slide 2 - Question ouverte
Hoofdletters of kleine letter? Tweede kerstdag, het christendom, de middeleeuwen, prinsjesdag, het vak duits
Slide 3 - Question ouverte
Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken
Slide 4 - Quiz
Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's
Slide 5 - Quiz
Meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen
Slide 6 - Quiz
Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories
Slide 7 - Quiz
Meervoud van politicus
A
politici
B
politicussen
Slide 8 - Quiz
Meervoud van plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus
Slide 9 - Quiz
Het meervoud van lam is:
A
lama's
B
lammeren
C
lameren
Slide 10 - Quiz
Maak een samenstelling van: zon + schijn
Slide 11 - Question ouverte
Maak een samenstelling: aap + trots
Slide 12 - Question ouverte
Waarom schrijf je 'tarwemeel'?
Slide 13 - Question ouverte
Maak de samenstelling: hier + tegen + over
A
Hiertegen over
B
Hier tegenover
C
Hier tegen over
D
Hiertegenover
Slide 14 - Quiz
Maak de samenstelling: koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten
Slide 15 - Quiz
Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer
Slide 16 - Quiz
Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur
Slide 17 - Quiz
Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak
Slide 18 - Quiz
Wat is de goede spelling?
A
electriciën
B
elektriciën
C
elektricien
Slide 19 - Quiz
Plaats een trema indien nodig: audicien - buiig - coryfeeen - geirriteerd - gelinieerd - industrieen - geordend - associeren
Slide 20 - Question ouverte
Gebruik de apostrof goed. Adas boek, pcs, A4tje
Slide 21 - Question ouverte
Wat is de goede spelling?
A
provencaals
B
provençaals
Slide 22 - Quiz
Welke getallen moeten in letters? De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8
Slide 23 - Quiz
Welke woorden/woorddelen kun je weglaten en waar zet je een weglaatstreepje?
binnenlandse reizen en buitenlandse reizen nationale treinen en internationale treinen tafel zilver en tafel serviezen in voor spoed en tegen spoed
Slide 24 - Question ouverte
We kochten afgelopen zaterdag eieren op de markt, maar helaas bleken de meeste(n) bedorven.
Slide 25 - Question ouverte
Ik heb slechte herinneringen aan mijn examenklas. In die klas kregen (enkelen) een voorkeursbehandeling.
A
enkelen
B
enkele
Slide 26 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel. 2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 27 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: De mannen werden beiden onderscheiden. 2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 28 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: De verdachten moesten alle in de cel. 2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 29 - Quiz
Waarom deden jullie niet meteen wat we jullie ...?
A
verzochtten
B
verzochten
C
verzochden
D
verzochte
Slide 30 - Quiz
Het publiek keek toe, hoe de motoren...
A
starte
B
startte
C
starten
D
startten
Slide 31 - Quiz
Als mensen ... door koolmonoxide, moeten ze het naar ziekenhuis
A
bedwelmd
B
bedwelmt
C
bedwelmdt
Slide 32 - Quiz
De voetballer had niet verwacht, dat hij zijn schouder ...
A
ontwrichte
B
ontwrichtten
C
ontwrichtte
D
ontwrocht
Slide 33 - Quiz
Wie .... het geld van Erica?
A
beheerd
B
beheert
C
beheerdt
Slide 34 - Quiz
Aan de slag
De volgende opdrachten uit het boek moet je maken: