Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Spelling opfrissen- meervoud
Slide 1 - Diapositive
Meervoud van bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken
Slide 2 - Quiz
Meervoud van café
A
cafés
B
café's
Slide 3 - Quiz
Meervoud van moskee
A
moskeën
B
moskeeën
C
moskees
D
moskee's
Slide 4 - Quiz
Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories
Slide 5 - Quiz
Meervoud van politicus
A
politici
B
politicussen
Slide 6 - Quiz
Meervoud van plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus
Slide 7 - Quiz
Het meervoud van lam
A
lama's
B
lammeren
C
lameren
D
lammen
Slide 8 - Quiz
enkelvoud van media
A
krant
B
media's
C
medium
D
medi
Slide 9 - Quiz
Spelling opfrissen-
Slide 10 - Diapositive
Maak een samenstelling van: zon + schijn
Slide 11 - Question ouverte
Maak een samenstelling van: aap + trots
Slide 12 - Question ouverte
Waarom schrijf je 'tarwemeel'?
Slide 13 - Question ouverte
Maak de samenstelling: koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten
Slide 14 - Quiz
Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer
Slide 15 - Quiz
Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur
Slide 16 - Quiz
Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak
Slide 17 - Quiz
Wat is de goede spelling?
A
electriciën
B
elektriciën
C
elektricien
Slide 18 - Quiz
Gebruik de apostrof goed. Anass boek, pcs, A4tje
Slide 19 - Question ouverte
Noem drie woorden met verschillende accenten (é è ê)
Slide 20 - Question ouverte
Welke getallen moeten in letters? De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8
Slide 21 - Quiz
Ik heb slechte herinneringen aan mijn examenklas. In die klas kregen (enkelen) een voorkeursbehandeling.
A
enkelen
B
enkele
Slide 22 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel. 2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 23 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: De mannen werden beiden onderscheiden. 2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2
Slide 24 - Quiz
Welke zin(nen) is/zijn goed: 1: De verdachten moesten alle in de cel. 2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.