Grammatica taalkundig herhaling

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

  • Grammatica taalkundig
  • Herhaling
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Diapositive

  • Werkwoorden
  • Zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Voorzetsels 
  • Lidwoorden 
  • Je weet wat werkwoorden en je kan ze herkennen (blz 28)
  • Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 56)
  • Je weet wat lidwoorden zijn (blz 56)
  • Je weet wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 132)
  • Je weet wat voorzetsels zijn en je kan ze herkennen (blz 158)

Slide 3 - Diapositive

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Ik keek gisteravond naar een spannende film.
A
ik
B
gisteravond
C
keek
D
film

Slide 4 - Quiz

Wanneer hebben we weer les op school?
A
hebben
B
weer
C
les
D
school

Slide 5 - Quiz

Het sneeuwde dinsdag even!
A
het
B
sneeuwde
C
dinsdag
D
even

Slide 6 - Quiz

Typ het werkwoord:

Ik maak een ommetje met de hond vandaag.

Slide 7 - Question ouverte

WOORDSOORTEN

het lidwoord



- er zijn drie lidwoorden

de

het ('t)

een ('n)


Slide 8 - Diapositive

WOORDSOORTEN

het zelfstandig naamwoord



- is een woord voor een mens, een dier, een plant, een ding

(me-di-pla-di)

- is een woord voor een naam of een gevoel


BIJVOORBEELD:

bakker, paard, tulp, tafel

Janneke, blij


Slide 9 - Diapositive

WOORDSOORTEN

het lidwoord en het zelfstandig naamwoord





- je kunt altijd een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten


de muzikant, het konijn, de paardenbloem, een spijker, het plezier


Slide 10 - Diapositive

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

bovendien
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

formulier
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

schutting
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

snelheid
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 15 - Diapositive

Noteer van zin 1 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 16 - Question ouverte

Noteer van zin 2 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 17 - Question ouverte

Noteer van zin 3 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 19 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 20 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 21 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

De (vermoorden) man vermoordde zelf ook vijf mensen.
A
vermoordde
B
vermoorde
C
vermoorden

Slide 22 - Quiz

Weet je nog wat een bijvoeglijk naamwoord is?


A
Dat is een woord voor een mens, dier, plant, ding, gevoel of (eigen) naam.
B
Dat is een een woord dat zegt wat iemand of iets doet of overkomt.
C
Dat is een woord dat een plaats, tijd, reden of oorzaak aangeeft.
D
Dat is een woord dat iets verteld over een zelfstandig naamwoord.

Slide 23 - Quiz



De leuke meid.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in:
A
De
B
leuke
C
meid

Slide 24 - Quiz



Het tafeltje is klein.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in:
A
Het
B
tafeltje
C
is
D
klein

Slide 25 - Quiz

Welke voorzetsels ken je?

Slide 26 - Carte mentale

Slide 27 - Vidéo

een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om

Slide 28 - Diapositive


Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk

A
in
B
op
C
over
D
naast

Slide 29 - Quiz


Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive

  • Herhaling
  • Opdracht songtekst
  • Leren

Slide 32 - Diapositive

  • Werkwoorden
  • Zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Voorzetsels 
  • Lidwoorden 
  • Je weet wat werkwoorden en je kan ze herkennen (blz 28)
  • Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 56)
  • Je weet wat lidwoorden zijn (blz 56)
  • Je weet wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 132)
  • Je weet wat voorzetsels zijn en je kan ze herkennen (blz 158)

Slide 33 - Diapositive

Waar of niet waar?
Ik bel haar op. Op is een voorzetsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Waar of niet waar?
Ik houd rekening met haar.
Met is een voorzetsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Wat is het voorzetsel?
Mijn oma komt om drie uur.
A
mijn oma
B
drie uur
C
om
D
komt

Slide 36 - Quiz

wat is het voorzetsel?
Door corona is het zo stil geworden bij haar.
A
zo bij
B
Door bij
C
zo stil
D
bij haar

Slide 37 - Quiz

Noteer van zin 1 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 38 - Question ouverte

Noteer van zin 2 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 39 - Question ouverte

Noteer van zin 3 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 40 - Question ouverte


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een granaat gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quiz


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer

Slide 42 - Quiz

  • Wat: Luister naar het liedje. Vul de ontbrekende woorden in. Nadat het liedje is afgelopen noteer je achter de ingevulde woorden de juiste woordsoort: ww, zn, bn, lw, vz
  • Hoe: alleen
  • Hulp: uitleg in tekstboek en mevrouw de Vries
  • Tijd: 10 min.
  • Uitkomst: klassikaal bespreken
  • Klaar?: Overleg zachtjes met je buurman/vrouw. Hebben jullie dezelfde antwoorden? 

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Vidéo

Bespreken

Slide 45 - Diapositive

  • Wat: Leer het onderdeel wat je nog lastig vindt voor de toets.
  • Hoe: alleen
  • Hulp: uitleg in tekstboek, leerdoelenkaart en mevrouw de Vries
  • Tijd: 10 min.
  • Uitkomst: geleerd voor de toets
  • Klaar?: Ga elkaar overhoren 
LEREN 

Slide 46 - Diapositive