Oefentoets taalverzorging mh1

Nederlands 21 juni 2021
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands 21 juni 2021

Slide 1 - Diapositive

Met welke twee manieren kan je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 2 - Question ouverte

Noem de drie vormen van een werkwoord.

Slide 3 - Question ouverte

Hoe noem je een werkwoord waarvan de klank verandert in de verleden tijd?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde (WWG)?

Slide 5 - Question ouverte

Met welke vraag vind je het onderwerp (OND)?

Slide 6 - Question ouverte

Met welke vraag vind je het lijdend voorwerp (LV)?

Slide 7 - Question ouverte

Zet in de volgende zin zinsdeelstrepen door een slash (/) te gebruiken:
Voor het huis van mijn oma groeit een enorme boom.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer van de volgende zin PV: ... WWG: ... en OND: ...
Voor het huis van mijn oma groeit een enorme boom.

Slide 9 - Question ouverte

Zet in de volgende zin zinsdeelstrepen door een slash (/) te gebruiken:
Wij hebben onze auto aan de overburen verkocht.

Slide 10 - Question ouverte

Noteer van de volgende zin PV: ... WWG: ... ,OND: ... en LV:...
Wij hebben onze auto aan de overburen verkocht.

Slide 11 - Question ouverte

Een werkwoord waarvan de klank niet verandert in de verleden tijd noem je een klankvast werkwoord of een zwak werkwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
De chauffeur ... (laden) zijn vrachtwagen nooit zelf als hij een rit naar Spanje moest maken.

Slide 13 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Tijdens de gymles heeft Emmie haar enkel ... (kneuzen).

Slide 14 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Afgelopen zondag heb ik me helemaal niet ... (vervelen).

Slide 15 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Vroeger ... (bekvechten) ik veel met mijn broertje, maar nu zijn we goede vrienden.

Slide 16 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
... (braden) het vlees aan beide kanten kort aan.

Slide 17 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Mijn neefje heeft nooit in sprookjes ... (geloven).

Slide 18 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Roy ... (gebaren) naar zijn beste vriend dat hij naar huis wil.

Slide 19 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Ik hoop dat je die gevaarlijke stunt ... (overleven).

Slide 20 - Question ouverte

Noteer het persoonlijk voornaamwoord uit de zin:
Selma is haar kat kwijt. Ze is erg overstuur.

Slide 21 - Question ouverte

Benoem het onderstreepte woord. Kies uit: lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig naamwoord - voorzetsel - persoonlijk voornaamwoord.
Weet je nog waar we elkaar voor de eerste keer zagen?

Slide 22 - Question ouverte

Benoem het onderstreepte woord. Kies uit: lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig naamwoord - voorzetsel - persoonlijk voornaamwoord.
Weet je nog waar we elkaar voor de eerste keer zagen?

Slide 23 - Question ouverte

Benoem het onderstreepte woord. Kies uit: lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig naamwoord - voorzetsel - persoonlijk voornaamwoord.
Weet je nog waar we elkaar voor de eerste keer zagen?

Slide 24 - Question ouverte

Benoem het onderstreepte woord. Kies uit: lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig naamwoord - voorzetsel - persoonlijk voornaamwoord.
Weet je nog waar we elkaar voor de eerste keer zagen?

Slide 25 - Question ouverte

Noteer de juiste bezitsvorm:
Freek ..... hond
A
Freek's
B
Freeks

Slide 26 - Quiz

Noteer de juiste bezitsvorm:
Anna ..... hond
A
Anna's
B
Annas

Slide 27 - Quiz

Noteer de juiste bezitsvorm:
Trix ..... hond
A
Trix's
B
Trix'

Slide 28 - Quiz

Noteer de samenstelling:
hond + mand
A
hondemand
B
hondenmand

Slide 29 - Quiz

Noteer de samenstelling:
maan + schijn
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 30 - Quiz

Noteer de samenstelling:
zon + straal
A
zonnestraal
B
zonnenstraal

Slide 31 - Quiz

Noteer de samenstelling:
beer + sterk
A
beresterk
B
berensterk

Slide 32 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk naamwoord
knap - een ... kunstje

Slide 33 - Question ouverte

Noteer het bijvoeglijk naamwoord
wit - het ... kastje

Slide 34 - Question ouverte

Fijne dag!

Slide 35 - Diapositive