Hoofdstuk 3 Trabitour Essen und Trinken

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lernziele

Am Ende dieser Stunde hast du:

• de kennis van de regelmatige werkwoorden opgefrist en geoefend in een quiz.
  
• met de woorden uit de woordenlijst A+B uit het boek geoefend.
  
• geleerd hoe je in het Duits zegt wat je op verschillende momenten van de dag eet. 

Wat is het ezelsbruggetje bij regelmatige werkwoorden in het Duits?

Quiz

regelmatige werkwoorden vervoegd in de tegenwoordige tijd.

Let op! Er zijn meerdere antwoorden per vraag mogelijk. 

per vraag een halve minuut denktijd.

spielen
Was ist richtig?

1. wir spielt
2. ich spiel
3. ich spiele
4. du spielest

wohnen
Was ist richtig?

1. er wohne
2. sie wohne
3. du wohnen
4. er wohnt

machen
Was ist richtig?

1. wir machen
2. ich machen
3. ich macht
4. ihr machest

wohnen
Was ist richtig?

1. sie wohnst
2. ihr wohnet
3. sie wohne
4. Ihr wohnt

Oefening Wörterliste A und B

• Tussen haakjes staan woorden uit woordenlijst.
  
• De letters staan in de verkeerde volgorde. 
  
• Vul het lidwoord + zelfstandig naamwoord correct in!
  

Zum (ÜHSCKFRTÜ) esse ich gerne Obst, am liebsten einen Apfel.
(denk aan het lidwoord)

Ich trinke nicht jeden Tag (CMILH).
(denk aan het lidwoord)

Zum Abendessen ist (MÜGESE) sehr gesund.
(denk aan het lidwoord)

Zum (TTAMIGESSNE)wähle ich ein Brötchen mit Käse.
(denk aan het lidwoord)

Am Nachmittag backt die Oma oft einen (CHENKU).
(denk aan het lidwoord)

Mein(GHUJROT) schmeckt lecker!
(denk aan het lidwoord)

Kannst du den Tisch bitte decken? Wir brauchen nur noch einen(FELÖFL).
(denk aan het lidwoord)

der Kuchen

die Butter

das Obst

der Käse

die Milch

der Tee

das Gemüse

die Suppe

das Brötchen

das Frühstück

der Orangensaft

der Kaffee

der Lachs

die Marmelade

der Schinken

der Zucker 

der Kakao

das Frühstücksei

das 

Messer

der 

Löffel

die

Gabel

der 

Teelöffel

Was isst und trinkst du zum Frühstück?
Nenne mindestens drei Dinge.

Kartoffelsalat

Flammkuchen

Maultaschen

Apfelstrudel

Lebkuchen

Knödel

Kaiserschmarren

Bratwurst

Was isst und trinkst du zum Mittagessen?
Nenne mindestens zwei Dinge.

Was isst und trinkst du zum Abendbrot?
Nenne mindestens zwei Dinge.

Wat heb je vandaag geleerd? Welke woorden heb je onthouden?

Hast du die Lernziele erreicht?