Havo domein D en hoofdstuk 4

Havo scheikunde
Domein D
Hoofdstuk 4: Moleculaire stoffen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Havo scheikunde
Domein D
Hoofdstuk 4: Moleculaire stoffen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

H4.1 vanderwaalsbinding

Slide 3 - Diapositive

H4.2 waterstofbruggen

Slide 4 - Diapositive

H4.3 moleculaire stoffen mengen

Slide 5 - Diapositive

H4.4 percentage, ppm en pub

Slide 6 - Diapositive

Begrippen H4

Slide 7 - Diapositive

Welke bindingen worden verbroken bij het koken van deze stof?
A
waterstofbruggen
B
waterstofbruggen en vanderwaals-bindingen
C
vanderwaals-bruggen
D
vanderwaals-bindingen.

Slide 8 - Quiz

Welke bindingen worden verbroken bij elektrolyse van water
A
covalent, vanderwaals, waterstofbrug
B
covalent
C
covalent,waterstofbrug
D
vanderwaals, waterstofbrug

Slide 9 - Quiz

Welke bindingen worden verbroken bij verbranden van magnesium?
A
vanderwaals en metaal
B
alleen metaal
C
ion
D
metaal en covalent

Slide 10 - Quiz

Welke moleculen zijn moleculaire stoffen?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
H2O
B
MgCl2
C
C18H34O2
D
NaCl

Slide 11 - Quiz

Hoe sterk is een waterstofbrug ten opzichte van een atoombinding?
A
Een waterstof brug is 2x zo sterk als een atoombinding.
B
Een waterstofbrug is even sterk al een atoombinding
C
Een waterstofbrug is 1/2 zo sterk als een atoombinding
D
Een waterstofbrug is 1/10 van de sterkte van een atoombinding.

Slide 12 - Quiz

In welke afbeelding
is de waterstofbrug
correct getekend?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 13 - Quiz

Welke bindingen kunnen zich TUSSEN moleculen van moleculaire stoffen bevinden
A
atoombinding, v/dWaalsbinding, H-brug
B
dipool-dipool binding, v/dWaalsbinding, H-brug, molecuulbinding
C
covalente binding, polaire binding, v/dWaalsbinding
D
v/dWaalsbinding, H-brug, dipool-dipool binding, polaire atoombinding

Slide 14 - Quiz

De ionbinding kan opgevat worden als een extreem polaire atoombinding. Welke binding heeft het meest het karakter van een ionbinding?
A
de binding tussen Al en As
B
de binding tussen Al en N
C
de binding tussen Al en O
D
de binding tussen Al en Se

Slide 15 - Quiz

Welke stof bevat een polaire atoombinding
A
methaan
B
Stikstof
C
propanol
D
propaan

Slide 16 - Quiz

Hoe kun je op microniveau herkennen of het om een zuur-base-, neerslag of redoxreactie gaat?
Sleep de definities onder het juiste reactietype.
zuur-base reactie     neerslagreactie      redoxreactie
overdracht e-
overdracht H+
gehydrateerde ionen gaan naar ionrooster

Slide 17 - Question de remorquage

Hydrofiel
Hydrofoob

Slide 18 - Question de remorquage

1. Een vaste stof in een vloeistof die niet mengen
2. Een vaste stof in een vloeistof die wel mengen
3. Een vloeistof in een vloeistof die niet mengen
4. Een vloeistof die makkelijk oplost in water
5. Een vloeistof die moeilijk oplost in water
6. Een hulp stof die er wel voor zorgde dat een emulsie mengt.
Emulsie
Oplossing
Emulgator
Suspensie
Hydrofoob
Hydrofiel

Slide 19 - Question de remorquage

Rangschrik de volgende stoffen op kookpunt:
(slepen)
Kaliumoxide
Chloor
Butaan-1-ol
Butaan

Slide 20 - Question de remorquage

In 250 gram Red Bull is 0,1 gram cafeïne opgelost. Wat is het percentage cafeïne in Red Bull?
A
0,01%
B
4%
C
25%
D
0,04%

Slide 21 - Quiz

De concentratie van CO2 was 0,037%. Hoeveel ppm stelt dit voor?
A
3,7
B
37
C
370
D
3700

Slide 22 - Quiz

Aan boord van het schip ‘de Terror’ stierven halverwege de 19e eeuw 129 mensen aan een loodvergiftiging. Een haar van een overledene bevatte 500 ppm lood terwijl een haar onder normale omstandigheden slechts 5 ppm bevat. Stel dat het gehalte in de haren hetzelfde is als in het gehele lichaam. Hoeveel mg lood bevond zich dan in het lichaam van de overledene als hij 85 kg woog?
A
0,059 mg
B
0,85 mg
C
58,8 mg
D
850 mg

Slide 23 - Quiz

Het volumepercentage alcohol in wijn is 14,5 %. Hoeveel alcohol zit in 2 liter wijn?
A
0,29 liter
B
0,14 liter
C
14,5 liter
D
1 liter

Slide 24 - Quiz

Hoe noem je een troebel mengsel van twee vloeistoffen?
A
oplossing
B
emulsie
C
suspensie
D
emulgator

Slide 25 - Quiz

Hoe heet het mengsel van een vloeistof in een gas?
A
schuim
B
rook
C
oplossing
D
nevel

Slide 26 - Quiz

Hoe noem je een troebel mengsel van een vloeistof met een vaste stof?
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Nevel
D
Rook

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive