3AH -bron E + H - c.2 6e ed - 7/10

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,4

BONJOUR

tout le monde!!

                   Attention!

• Ga zitten volgens plattegrond
• Leg je boek en iPad op tafel
• iPad is uit en ligt met het scherm naar beneden

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag

Aujourd'hui

Mardi 8 octobre

1. But                                    

2. Regarder un vidéo  

3. Grammaire H

4. Travail individuel                      

5.  Evaluation                

But: ik kan een werkwoord op -ir vervoegen in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. 

Vul de zin aan het het juiste voorzetsel en lidwoord

1. Je vais (naar de)...............cours.

2. C'est but (van de) .................voyage.

3. Elles vont (naar het)..................restaurant.

4. Ce sont les règles (van het)..................jeu.

5. Je suis (in de)...............salle de sport.

6. C'est la robe (van het)................fille.

7. Nous allons (naar het)......................centre ville.

8. Mon frère et moi vont (naar de) ......................grandes villes.

E regarder

E regarder

Travail individuel

quoi (wat): 

exercices 21 + 22

aide (hulp):  voca E page 87

vwo

havo

REGELMATIGE 

WERKWOORDEN 

OP -IR

Lis bron H (p. 89) et fais les exercices dans ce LessonUp.

Regelmatige werkwoorden op -ir in de présent

Stap 1: haal -ir van het werkwoord af

Stap 2: voeg de juiste uitgang toe > is/is/it/issons/issez/issent

Regelmatige werkwoorden 

op IR

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

ISSONS

ISSEZ

ISSENT

IT

IS

IS

Je finis (finir)

Juist

Onjuist

JUIST

Présent: Nous .... (choisir)

1. Nous choisissons
2. nous choisissions
3. nous avons choisi

présent: Hij groeit (grandir)

Présent: Zij bloost (rougir)

1. Elle a rougi
2. elle rougissait
3. Elle rougit
4. Elles rougissent

Ils ... à quelle heure?

1. finis
2. finit
3. finissent
4. finissez

Tu ... quoi?

1. choisissons
2. choisis
3. choisissez
4. choisit

Nous ... le document.

1. remplissons
2. remplissez
3. remplissent
4. remplis

Il ... trop.

1. réfléchit
2. réfléchissons
3. réfléchis
4. réfléchissez

Vous ... vers 8 heures. (finir)

Je ... le rouge. (choisir)

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Nous ... le gagnant. (choisir)

Kies de juiste vorm
Tu ....... le formulaire.

1. remplit
2. remplis
3. rempli
4. remplir

Vous ...... longtemps.

1. réflechissez
2. reflechir
3. reflechis
4. réflechit

Les garçons ...... leurs devoirs.

1. finis
2. finit
3. finissent
4. finissons

Sarah ..... le film.

1. choisis
2. choisissez
3. choisi
4. choisit

Elles ... bien. (réfléchir)

Vous ... vos devoirs. (finir)

Je ... la chanson. (choisir)

Passé composé

= voltooid verleden tijd

Stap 1: zet eerst het hulpwerkwoord AVOIR in de juiste vorm. 

Stap 2: Hele werkwoord -R

Bijvoorbeeld:

Jij hebt ingevuld (remplir)

Tu as rempli

Wij hebben gekozen (choisir)

Nous avons choisi

J'ai réussi (slagen = réussir)

Juist

Onjuist

JUIST

Tu choisis

Présent

passé composé

Imparfait

PRÉSENT

Vous avez réfléchi (nadenken)

Présent

passé composé

PASSÉ COMPOSÉ

Maak de passé composé:
Wij hebben gekozen (choisir)

Kies de juiste vorm
Tu ....... le formulaire.

1. as rempli
2. a rempli
3. ai rempli
4. avons rempli

Vous ...... longtemps.

1. as réflechi
2. avons reflechi
3. avez reflechi
4. ont réflechi

Les garçons ...... leurs devoirs.

1. ont fini
2. a fini
3. as fini
4. avons fini

Sarah ..... le film.

1. as choisi
2. a choisi
3. ont choisi
4. avez choisi

Elles ... bien. (réfléchir)

Nous ... nos devoirs. (finir)

Paula ... la chanson. (choisir)

Au travail dans ton livre

Page: 82

HAVO: exercices 29 + 30acd

VWO: exercices 29acd + 30c

Prêt (klaar)? Volgende dia!

Verbuga

Op de volgende dia staat een link naar de website www.verbuga.eu. Oefen daar met de werkwoorden op -ir in de présent + passé composé.

1. In de rechterkolomvink je de présent en de passé composé  aan. Je zou het tegelijk kunnen oefenen maar om de beurt mag ook!
2. In de kolom helemaal links vink je 4 werkwoorden aan: choisir, finir, réfléchir en remplir.
3. Klik op start oefening
4. Je krijgt dan te zien welk werkwoord je moet vervoegen, in welke tijd en bij welke persoon. Vul je antwoord in.

www.verbuga.eu

Evaluation

But:  

Ik kan een werkwoord op -ir vervoegen in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd.