HA - Week 19 - les 4 - Grammatica zinsdelen H5 en H6 - afsluiting MV

Welkom!

Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Diapositive

- Stillezen
- Grammatica zinsdelen H5 en H6 - Aan de slag! - 10 min
- Proef SO, hoe goed kun je dit al? (plus nakijken)

Doel:
- Je kunt van elk zinsdeel aangeven wat het is en welke functie het heeft. 


Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
7:30

Slide 3 - Diapositive

Grammatica zinsdelen

Slide 4 - Diapositive

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

iemand doet iets = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets = onderwerp
iemand doet iets ergens mee = lijdend voorwerp
iemand doet iets voor iemand/ geeft iets aan iemand = meewerkend voorwerp
Iemand doet iets op een plaats en tijd of op een bepaalde manier = bijwoordelijke bepaling
Grammatica zinsdelen

Slide 5 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = aan wie geeft de sportieve leerling de tennisbal terug = aan de docent

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 6 - Diapositive

Deel van de zin waaruit blijkt voor wie iets gedaan wordt of aan wie iets gegeven wordt.  (staat zelf buiten de handeling)

Staat vaak aan of voor bij
Als het er niet staat, kun je het toevoegen

Antwoord op de vraag:
Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
(onthoud het pannenkoeken bakken, hou je aan die volgorde!)
Meewerkend voorwerp
Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen: meedelen, uitleggen, zeggen of geven: overhandigen, lenen, toesturen.

Slide 7 - Diapositive

Antwoord op de vraag:
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.
PV = heb                                                 LV = het bloemetje
OW = ik (wie heeft iets gekocht?)   MV = voor mijn oma
Gez = heb gekocht                           
Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Diapositive

Je praat met iemand
a. Je vertelt iets aan iemand
b. Je vertelt iemand iets
Geen mv
mv = (aan) iemand

Slide 9 - Diapositive

De zinsdelen die we net benoemd hebben noem je de bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag
Meewerkend voorwerp
Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Wanneer, waar, waarom, hoe, waarheen, hoelang...
Maken:
- Hoofdstuk 5 - grammatica zinsdelen - meewerkend voorwerp:  leerlijn
- Hoofdstuk 6 - grammatica zinsdelen - bijwoordelijke bepaling: leerlijn


Let op:
Als je een opdracht niet snapt, schrijf je vraag dan op (of vraag direct). 
Fouten maken mag, maar probeer hem de volgende keer wel beter te doen!

Wanneer:
Deze week H5 af.

timer
10:00

Slide 11 - Diapositive

Je krijgt een SO blaadje, deze probeer je in 10 minuten zo goed mogelijk te maken.

Daarna kijken we hem na. 




Doe het op deze manier:

De docent geeft de leerlingen een proef-SO
Proef SO H5
timer
10:00

Slide 12 - Diapositive