Les 5 Van oer naar boer

les 5 Van oer naar boer
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

les 5 Van oer naar boer

Slide 1 - Diapositive

     Aan het eind van deze les
  • ken je 14 nieuwe woorden
  • weet je meer over lezen in de oertijd

Slide 2 - Diapositive

Woordenschat
knol:                        de dikke wortel van een plant. Sommige knollen kan je eten

slagtanden:         grote, uit de bek stekende tanden, bijvoorbeeld van een olifant
berekoud :             heel erg koud
schrapen:              met een scherp voorwerp iets schoonmaken
uitsterven:            als een dier is uitgestorven, dan bestaat dat soort dier niet meer.
de grottenbeer: de enorme beer die in de oertijd leefde
knots:                      het stuk hout om mee te slaan, smal van onderen en breder aan de bovenkant








Slide 3 - Diapositive

Woordenschat
flits:                  heel erg snel

mammoet:    een enorme, behaarde olifant die heel vroeger op aarde leefde
oertijd:            de tijd van heel vroeger toen nog niks werd opgeschreven
trekken:          als je van de ene plaats naar de andere trekt, blijf je niet op dezelfde plaats wonen
valkuil:             een kuil die van boven onzichtbaar is gemaakt. Om dieren in te vangen
verbouwen:   het laten groeien van planten.
het vee:           de dieren op een boerderij







Slide 4 - Diapositive

Filmpje
Over leven in de oertijd kijken we het filmpje 
op de volgende dia.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Denkvraag

Je zag dat iedereen meehielp in het kamp.
Welke taak zou jij het liefste uitvoeren? Waarom?

Slide 7 - Diapositive

Wat ga je in deze tekst lezen, denk je?

Slide 8 - Diapositive

De inleiding
Stel, je gaat met een tijdmachine naar de oertijd. Je bent er in een flits? Daar sta je dan tussen de oermensen. Ze hangen meteen een berenvel om je heen. Gelukkig, want het is berekoud. Als meisje krijg je een puntige stok. Samen met je oermoeder graaf je er knollen en wortels mee uit de grond. Ben je een jongen dan duwt je oervader een speer in je hand. Met de mannen ga je op jacht. Je moet het avondeten vangen, want een slager is er niet.

Slide 9 - Diapositive

Denkvraag

Wat zou een tijdmachine volgens deze tekst kunnen doen? 

Slide 10 - Diapositive

Denkvraag

Waarom moet je als jongen mee op jacht, denk je?

Slide 11 - Diapositive

Alinea 1
Oermensen trokken van de ene plek naar de andere. Ze verzamelden alles wat ze lekker vonden. Wortels, wilde planten, noten, bessen…… Dat verzamelen was vrouwenwerk. De mannen zorgden voor vers vlees. Soms vingen ze een oeros. Dat beest lijkt op een wilde stier, maar dan een maatje groter. Soms gingen ze achter een beer aan, een mammoet of een vogel.

Slide 12 - Diapositive


Waarom trokken de oermensen van de ene naar de andere plek?
A
Om wortels te verzamelen.
B
Om achter een beer aan te gaan.
C
Omdat ze het leuk vinden om steeds op een andere plek te wonen.
D
Dat vertelt het verhaal ons niet.

Slide 13 - Quiz

Alinea 2
Ze gooiden met stenen of spieren of ze sloegen met knotsen. Valkuilen maakten ze ook. Het was een gevaarlijk leventje, want een mammoet sla je niet een, twee, drie knok-out. Maar met zo’n berg vlees kan je een tijdje vooruit. De grote dikke huid gebruikten de mensen voor kleren, riemen en schoenen. Ze maakten er ook tenten van met slagtanden als tentstokken.

Slide 14 - Diapositive

Denkvraag

Waarom was leven in die tijd gevaarlijk, denk je? 

Slide 15 - Diapositive

Denkvraag

Voor wie was het leven vooral gevaarlijk 
volgens deze alinea?

Slide 16 - Diapositive

Alinea 3
Hoe mensen precies leefden, dat weten we niet. Het is duizenden jaren geleden. De mensen konden niet schrijven, dus boeken hebben we niet uit die tijd. Maar er zijn speerpunten gevonden en krabbers om huiden schoon te schrapen. Ook zijn er heel veel botten gevonden. Mensen hebben gepuzzeld om een skelet. Dat er een skelet bij elkaar lag? Zo konden we zien hoe de mensen het dieren en vroeger ongeveer uitzagen.

Slide 17 - Diapositive


Waar gaat deze alinea vooral over?
A
Hoe we nu weten over de tijd van de oermensen.
B
Dat we in die tijd geen boeken hadden.
C
Over botten.
D
Over speerpunten en krabbers.

Slide 18 - Quiz

Alinea 4
Aan het eind van de oertijd stierven er veel dieren uit. Bijvoorbeeld de mammoet het reuzenhert en de grottenbeer. Allemaal voorgoed weg en hoe dat kwam, weten we niet precies. In ieder geval waren er minder dieren om op te jagen. Wel werden er steeds meer mensen geboren en die moesten eten.

Slide 19 - Diapositive

Vervolg alinea 4
‘Wat doen we eraan?’, dachten de mensen. Hoe zorgen we ervoor dat er altijd eten is zodat we niet meer hoeven rond te trekken achter de dieren aan. Steeds meer mensen gingen toen vee houden en graan verbouwen en ze zetten huisjes op hun land. Oermensen werden boermensen.


Slide 20 - Diapositive

Denkvraag
Allemaal voorgoed weg. 
Wat wordt er bedoeld met allemaal, denk je?

Slide 21 - Diapositive

Denkvraag

Wat deden de mensen toen ze merkten dat er minder dieren waren op om te jagen volgens deze alinea?

Slide 22 - Diapositive

Afsluiting

Je hebt voorspeld waar de tekst over zou gaan. 
Klopte je voorspelling?

Slide 23 - Diapositive