Semana 41

• Spaans
• WO
• Studiejaar 2

Necesitas el portátil (laptop) om de les te starten via LessonUp.

Normas de clase Lesafspraken

• Probeer zo veel mogelijk Spaans te praten
  
• Niemand wordt uitgelachen
• Als je een vraag hebt, eerst hand opsteken
• Mobiel in telefoontas, behalve als ik zeg dat je 'm nodig hebt
• Spullen mee
• Huiswerk bijhouden

Llevar a clase Mee naar de les

Hay que llevar 6 cosas. ¿Cuáles son?

Je moet 6 dingen meenemen naar elke les. Welke zijn dat?

Llevar a clase Mee naar de les

1. Libro de texto Tekstboek
2. Laptop Portátil
3. Libro de ejercicios Werkboek(online)
4. Cuaderno Schrift
5. Boli Pen
6. Carpeta Mapje 

Español en clase Klassentaal

LT p. 16

Énfasis Klemtoon

• Meestal valt de klemtoon op de een-na-laatste lettergreep.
• Eindigt een woord niet op een -s, -n of een klinker, dan valt de klemtoon op de laatste lettergreep. 
• Bij een accent, valt de klemtoon altijd op de letter met accent.

Presentarte Jezelf voorstellen

Me llamo Ik heet...

Tengo ... años Ik ben ... jaar

Soy de ... Ik kom uit...

Vivo en ... Ik woon in...

Soy holandés Ik ben Nederlands.

Mi número de teléfono es el... Mijn telefoonnummer is...

Mi correo electrónico es... Mijn e-mailadres is...

LT p 20

Presentarte Jezelf voorstellen

Me llamo Anke

Tengo 26 años 

Soy de Los Países Bajos (Holanda)

Vivo en Groningen

Soy holandés(a).

Mi número de teléfono es el 06-12345678

Mi correo electrónico es [e-mail]

LT p 20

Preguntas - vragen

¿Cómo te llamas?

¿Cuántos años tienes?

¿Cómo se escribe?

¿Puedes repetirlo?

¿Qué tal?

¿De dónde eres?

¿Dónde vives?

Mannelijk en vrouwelijk

In het Spaans kunnen woorden mannelijk of vrouwelijk zijn.

Bijvoorbeeld:

el abuelo, la abuela

la escuela, el colegio

Enkelvoud en meervoud

In het Spaans maak je een woord meervoud door +es of +s achter te plakken. Bijvoorbeeld:

la abuela > las abuelas

el profesor > los profesores

aprenderespanol.org

aprenderespanol.org

aprenderespanol.org

Werkwoorden

Werkwoorden zijn niet mannelijk of vrouwelijk, maar kunnen wel in het enkelvoud (ik, jij, hij/zij, u of meervoud (wij, jullie, zij/u) staan. Voorbeelden:

hablar = praten comer =eten escribir = schrijven

Zinsvolgorde

In het Spaans is de zinsvolgorde bijna hetzelfde als in het Nederlands. Namelijk:

plaats/tijd/manier
- Onderwerp - Werkwoord - Rest van de zin -
plaats/tijd/manier

Zinsvolgorde

Let op het volgende:

de ontkenning (no) komt altijd voor het werkwoord

Bijvoorbeeld: No vivo en Inglaterra. = Ik woon niet in Engeland.

examen

Mañana

un

tengo

hermano

matemáticas

estudia

Mi

De ik vorm van tener

1. teno
2. tene
3. tieno
4. tengo

De hij/zij/u/het vorm van zijn

1. eres
2. es
3. sois
4. son

De wij vorm van hablar

1. hablemos
2. hablamos
3. hablan
4. habláis

Los verbos = de werkwoorden

Ik vind dat ik de Spaanse werkwoorden uit mijn hoofd kan zeggen

Ik vind het moeilijk om de uitgangen uit mijn hoofd te leren.

Ik vond deze les erg nuttig omdat ik heb geoefend met de werkwoorden waardoor ik het nu beter kan.

Ik ben zeer tevreden over wat ik heb gedaan in de les. Zo wil ik nog een keer werken.

Om even in te komen

Je hoort nu een fragment.

Hier krijg je geen vragen over.

Als je het fragment hebt gehoord, lees dan de vraag voor het echte eerste fragment.

¿Por qué las especies eran tan importantes en esa época?

¿Qué hecho demográfico cambió en esta época?

¿Quiénes financiazó el viaje de Colón?
¿Podrías explicar el motivo?

¿En qué año partieron las carabelas?

Tres carabelas partieron desde Huelva el sur de España, pero qué nombre no tenía una de esas carabela?

1. La Santa María
2. La Pinta
3. La Niña
4. La Reina