3V WWG, NWG, BVG

WERKWOORDELIJK GEZEGDE 

NAAMWOORDELIJK GEZEGDE

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

WERKWOORDELIJK GEZEGDE 

NAAMWOORDELIJK GEZEGDE

Slide 1 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jasmijn eet een koekje.


A
eet
B
Jasmijn
C
een koekje

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jasmijn is student.
A
Jasmijn
B
is
C
student

Slide 3 - Quiz

SPANNINGSREKKER  VORIGE  WEEK
Wat is het verschil tussen de volgende twee zinnen?
(antwoord in één zin) 

De hond bijt de man.
De hond is een bijter.



Slide 4 - Diapositive

DOE-ZINNEN  EN  ZIJN-ZINNEN

'De hond bijt de man'

'De hond is een bijter'

Slide 5 - Diapositive

DOE-ZINNEN
Jasmijn eet een koekje.
--> Jasmijn doet iets 
--> werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde: Er wordt iets gedaan in de zin.
Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin.

Jasmijn eet een koekje.

Slide 6 - Diapositive

ZIJN-ZINNEN
Jasmijn is een student.
--> Jasmijn is iets
--> naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde: Er wordt niks gedaan. (Iemand 'is' iets.)
Naamwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin + hetgeen dat iemand is.

Jasmijn is een student.

Slide 7 - Diapositive

Een werkwoordelijk gezegde is een zin waarin iets wordt gedaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

In een naamwoordelijk gezegde is iemand iets.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

'Hij is een dokter'


A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

'Hij slaat de dokter'
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

KOPPELWERKWOORDEN
_______________________________________________________________________________
           was                                                         is                                                      wordt



Naamwoordelijk gezegde --> er wordt niks gedaan (iemand is iets).

Maar iemand kan ook iets worden, of iets blijven. (Dan wordt er nog steeds niks gedaan in de zin).

Slide 12 - Diapositive

KOPPELWERKWOORDEN
Z
W
O
B
B
E
L
S

Slide 13 - Diapositive

KOPPELWERKWOORDEN
Let op!
- een koppelwerkwoord is een werkwoord dat de persoon koppelt aan wat de persoon is. --> Jasmijn is een student
Jasmijn blijkt student te zijn.

- maar zwobbels-werkwoorden zijn niet altijd koppelwerkwoorden!!! )
- Een koekje is gegeten door Jasmijn.

Slide 14 - Diapositive

'Dat is een goed idee.'
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

'Zij is een broodje aan het kopen.'
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

'Zij blijkt een goede docent te zijn.'
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

'Zij blijkt een broodje te hebben gekocht.'
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quiz

WERKWOORDELIJK OF NAAMWOORDELIJK?
Ik lig in bed.

Slide 19 - Diapositive

WERKWOORDELIJK OF NAAMWOORDELIJK?
Ik ben wakker.

Slide 20 - Diapositive

SPANNINGSREKKER  VOLGENDE  WEEK

Ik lig wakker in bed.

???

Slide 21 - Diapositive

BEPALING VAN GESTELDHEID
- Als er in een werkwoordelijk gezegde, toch een toestand wordt beschreven.

Ik lig wakker in bed.
          Persoonsvorm = lig.
          Bepaling van gesteldheid = wakker.

Slide 22 - Diapositive