Woordsoorten les groep 5-8

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5-8

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 7 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Taal
Woordsoorten

Slide 2 - Diapositive

Ik kan de verschillende woordsoorten onderscheiden en toepassen in de oefeningen

Slide 3 - Diapositive

lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
telwoorden 
persoonlijk voornaamwoorden
bezittelijk voornaamwoorden
bijwoorden. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Vidéo

Noem de drie lidwoorden.

Slide 10 - Question ouverte

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Daar is .... meisje.
A
de
B
het

Slide 11 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Hoor jij .... hond blaffen.
A
de
B
het

Slide 12 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Dat is .... hondje van de buren.
A
de
B
het

Slide 13 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... artiest
A
de
B
het
C
geen lidwoord

Slide 14 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is Marijke.
A
Daar
B
is
C
Marijke

Slide 15 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.
A
zwemt
B
vis
C
Er
D
een

Slide 16 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.
A
zit
B
op
C
een
D
kruk

Slide 17 - Quiz

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voorzetsels?
A
na naar
B
naar huis
C
nemen huis
D
na we

Slide 18 - Quiz

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voorzetsel?

A
er is geen voorzetsel
B
maar
C
mijn
D
moeder

Slide 19 - Quiz

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voorzetsels?
A
in, van, naar
B
gaan, daarna
C
we, doen
D
trip, jungle

Slide 20 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voorzetsel?
A
mijn
B
ging
C
het
D
tegen

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

Slide 23 - Vidéo

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 24 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 25 - Quiz


Ik heb het doel van deze les behaald
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Sondage

Slide 27 - Diapositive