Week 12 - les 2

Hi B2D!
Today's plan:
  • prefixes & suffixes
  • This week's task
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hi B2D!
Today's plan:
  • prefixes & suffixes
  • This week's task

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Prefixes and suffixes zijn voor-en achtervoegsels.
Prefixes staan aan het  begin van een  woord . Suffixes staan aan het einde van een woord

Slide 3 - Diapositive

Prefixes veranderen de betekenis van een woord.

Suffixes veranderen de woordsoort. 

Slide 4 - Diapositive

Prefixes
In het Nederlands hebben we ook voorvoegsels:

legaal > illegaal
gewild > ongewild
regelmatig > onregelmatig
alfabeet > analfabeet

Slide 5 - Diapositive

Prefixes
non-/un-/im-/il-/in-/ir- 
non-profit/illegal/impossible

Re-
return / revisit/ replay

Mis-
miscommunication  

Dis-
disappear
tegenovergestelde betekenis


opnieuw/her-


verkeerd/onjuist


tegengesteld of negatief

Slide 6 - Diapositive

Prefixes
anti 
anti-war, antibacterial 

Pro
pro-American, pro-war

Pre
Preview, preheat

co
co-worker, cooperate
tegen


voor 


voor


met/samen

Slide 7 - Diapositive

non- / un- / im- / il- / ir- / in- 
Geven een woord een tegenovergestelde betekenis.

welcome   --> unwelcome
patient       --> impatient
logical       --> illogical
complete   --> incomplete

Slide 8 - Diapositive

re- 
betekent 'opnieuw' of 'terug of her-
redo 
recall
rebuild
reminder
response
recycle
recover


Slide 9 - Diapositive

mis- / dis- 
Geven een woord een negatieve betekenis.
mistake
disbelief
dislike
disrespect
misbehave
misheard



Slide 10 - Diapositive

prefixes
non- / un- /  im- /  il- / ir- / in- 
Geven een woord een tegenovergestelde betekenis.

re- 
betekent opnieuw (again) of terug (back)

mis- / dis- 
geven een negatieve betekenis aan een woord.

Slide 11 - Diapositive

Are there any rules?
Niet echt, je leert ze door ermee te oefenen. 
Soms moet je ze opzoeken in het woordenboek. 

Slide 12 - Diapositive

Are there any rules?
Er zijn we een paar kleine regeltjes om je te helpen:
Achter ir- komt altijd een woord dat begint met een r
Achter im- komt altijd een woord dat begint met een m of een p


This does not work the other way around.

Slide 13 - Diapositive

Suffixes
-er
slower, faster, easier 

-ness
kindness, happiness

-ing
painting

-ment
payment

vergelijking / persoon


maakt van een bijv naamw een znw


maakt van een ww, product of materiaal een znw

maakt van een ww een znw

Slide 14 - Diapositive

Studytip:
Make flashcards


Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Wat is het tegenovergestelde van honest?
A
unhonest
B
ilhonest
C
dishonest
D
mishonest

Slide 17 - Quiz

Wat is het tegenovegestelde van reliable?
A
irreliable
B
unreliable
C
disreliable
D
inreliable

Slide 18 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van agree?
A
misagree
B
unagree
C
iragree
D
disagree

Slide 19 - Quiz

Wat komt er voor "possible"
A
Non
B
Dis
C
Im
D
un

Slide 20 - Quiz

Wat komt er voor "sense"
A
Non
B
Un
C
Ir
D
Dis

Slide 21 - Quiz

Wat komt er voor "play"
A
Mis
B
Re
C
Un
D
Ir

Slide 22 - Quiz

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

___welcome

Slide 23 - Question ouverte

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

____appear

Slide 24 - Question ouverte

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

___correct

Slide 25 - Question ouverte

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

___complete

Slide 26 - Question ouverte

Ik snap 'prefixes'!

Slide 27 - Sondage

Time to work on this week's task:




Pages 73-77

Slide 28 - Diapositive