De brug - spelling

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
15 minuten lezen 
De brug spelling 
Aan de slag met de opdrachten

Slide 3 - Diapositive

De brug - Spelling 
  • Leestekens: punt, komma, puntkomma, dubbele punt, aanhalingstekens
  • Hoofdletters en kleine letters
  • Leenwoorden: Franse en Engelse 
  • Koppelteken en weglatingsstreepje
  • Tussenletters in samenstellingen



Slide 4 - Diapositive

Welke leestekens ken je?

Slide 5 - Carte mentale

Leestekens
  • Punt: achter mededelende zin
  • Komma: tussen een samengestelde zin, tussen 2 persoonsvormen, voor signaalwoorden 
  • Puntkomma: als twee zinnen sterk met elkaar samenhangen. Je kan het vervangen door een punt
  • Dubbele punt: kan je vervangen door het woordje ‘want’. De tweede zin geeft een toelichting bij de eerste zin.
  • Aanhalingstekens: als iemand iets letterlijk zegt

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
Punt: ik ga vandaag naar school.
Komma: ik ga vandaag naar school, want dat moet van mijn ouders
Puntkomma: ik ga vandaag naar school; Op school leer ik veel
Dubbele punt: ik ga vandaag naar school: dat moet van mijn ouders
Aanhalingstekens: mijn moeder zei: ‘jij gaat vandaag naar school’ 

Slide 7 - Diapositive

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 8 - Question ouverte

Wanneer schrijf je kleine letters?

Slide 9 - Question ouverte

Wat voor Franse en Engelse leenwoorden kennen wij in het Nederlands?
Denk aan ‘trottoir’ & ‘stand-by’

Slide 10 - Carte mentale

Spelling van Engelse leenwoorden



  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: businessclass, sciencefiction.
  • Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: lay-out, stand-by.
  • Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep. Dan schrijf je de delen los: compact disc, first lady.

Slide 11 - Diapositive

Spelling van Franse leenwoorden:

  • In sommige Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (zoals op de é in logé), een accent grave (zoals op de è in scène) of een accent circonflexe (zoals op de ê in crêpe). De accenten op de e blijven behouden als dat nodig is voor de uitspraak.
  • Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: compote, ragout.
  • In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (crème fraîche).

Slide 12 - Diapositive

Wanneer gebruiken we het weglatingsstreepje?

Slide 13 - Question ouverte

Koppelteken
  1. in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: adjunct-directeur, oud-leerling;
  2. in samenstellingen waarin je het tweede deel met een hoofdletter schrijft: anti-Brits, pro-Frans;
  3. in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden: trainer-coach.

Slide 14 - Diapositive

Koppelteken
  1. in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden: glas-in-loodraam, zwart-op-wit;
  2. in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenoemde ‘botsende klinkers’: aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui: studie-uur (maar: radioactief);
  3. bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint: $-teken, 40+-kaas, St-Jan;
  4. bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Zuid- Spanje, Noord-Franse, Nieuw-Zeelander

Slide 15 - Diapositive

Wanneer schrijf je een -s tussen twee woorden?

Slide 16 - Question ouverte

Wanneer voeg je -(e)n toe tussen twee woorden?

Slide 17 - Question ouverte

Tussenletters -(e)n
  1. Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: paardenbloem, berenvel.
  2. Schrijf geen -(e)n- (maar soms wel -e-) in deze gevallen:
  3. het eerste deel heeft geen meervoud: gerstebier
  4. het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonnewijzer
  5. het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: gedachtesprong
  6. het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: brekebeen (het eerste deel komt van het ww breken), goedemorgen, plattegrond (het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord)
  7. het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: bereleuk

Slide 18 - Diapositive

Vragen?

Slide 19 - Diapositive

Nu
De brug - spelling opdracht 1 t/m 4

Slide 20 - Diapositive