§2.1 - Botten

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Hoofdstuk 2 - Bewegen

Bewegen

§2.1 - Botten

Programma

• Huiswerk
• Leerdoelen


• Uitleg
  
• Opdracht/werkvorm
  
• Afsluiting
• Tijd over? Aan de slag
  

Huiswerk (=weektaak)

Mk. §2.1 - opdr. 

+ nakijken

Leer de botten van je lichaam (bron 3, 4 en 5)

Tip voor je planning: verdeel de opdrachten over twee momenten deze week!

Leerdoelen

Je leert de namen van de botten, de functies van het skelet en waaruit botten bestaan. Je leert waardoor kinderen zo soepel bewegen en wat de functies van de wervelkolom zijn.

Ken je alle onderdelen van het skelet?

Je borstkas bestaat uit: ribben, borstbeen, borstwervels

Tijdens KWT: bottenbingo

Je kent alle botten van het skelet (bron 3 en 5)

0

Wat is het langste bot in je lichaam?

1. opperarmbeen
2. dijbeen
3. kuitbeen
4. scheenbeen

Je wervelkolom bestaat uit:

Wervels, heiligbeen, staartbeen

Zet in de goede volgorgde, van boven naar beneden (1 is boven)

1

2

3

4

borstwervel

heiligbeen

halswervel

lendenwervel

Wat zijn volgens jou de functies van het skelet?

4 taken van het skelet

• Stevigheid geven
• Vorm geven
• Organen beschermen
• Beweging mogelijk maken

0

Botten - twee typen

• Pijpbeenderen (ledematen) --> geel beenmerg: vet
  

• Platte beenderen (ribben, schedel, heupbeen, schouderblad) --> rood beenmerg: bloedcellen

Geel beenmerg

Rood beenmerg

vet opslag

Aanmaak van bloedcellen

Platte beenderen

Pijpbeenderen

In de botten van oudere
mensen zit...?

1. Veel lijmstof
2. Veel kalk
3. Weinig lijmstof
4. Weinig kalk

Verloop lijmstof en kalkzouten

Wie heeft het meeste lijmstof?

1. Ouderen
2. Volwassenen
3. Tieners
4. Baby's

Twee manieren hoe schokken worden opgevangen:

1. Door kraakbeenschijven
2. Door de speciale dubbel s-vorm

Hoe noem je de vorm die de wervelkolom van mensen heeft?

1. de dubbele S-vorm
2. de L-vorm
3. de heuvel-vorm
4. de kraakbeenvorm

Hoe heet het onderste botje van de wervelkolom?

1. Lendenbotje
2. Borstbotje
3. Staartbeen
4. Heiligbeen

Weektaak

Maak de opdrachten van §2.1 (zie huiswerk)

Maak een begrippenlijst. De begrippen zijn de dikgedrukte woorden, je zoekt in de tekst naar de betekenis.