Welke economische sectoren zijn er nog meer? (naast huishoudens en bedrijfsleven)
Slide 7 - Carte mentale
Economische kringloop (met banken)
Slide 8 - Diapositive
Economische kringloop (model)
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Economische kringloop
gaat over bestedingen
tussen 5 economische sectoren (gezinnen, bedrijven, financiële instellingen, overheid en buitenland)
het is een vereenvoudigde weergave van de geldstromen tussen deze sectoren (geen stromen van goederen, diensten en productiefactoren)
voor elke sector geldt: ingaande geldstroom = uitgaande geldstroom
Slide 11 - Diapositive
Economische kringloop (formules)
Y = C + B + S (BBI = bestedingen van de gezinnen = BBP)
Y = C + I + O + E - M (BBI = bestedingen aan de bedrijven = BBP)
particulier spaarsaldo = S - I
overheidssaldo = B - O
nationaal spaarsaldo = (S - I) + (B-O)
saldo buitenland = E - M (saldo lopende rekening betalingsbalans)
(S - I) + (B - O) = (E - M)
Slide 12 - Diapositive
Economische kringloop (overheid)
O = Cop + Com + lo
Cop = personele overheidsconsumptie (naar de gezinnen)
Com = materiële overheidsconsumptie (naar de bedrijven)
Io = overheidsinvesteringen (naar de bedrijven)
Y = Ybedr + Yo
Ybedr = BBI van gezinnen verdiend bij bedrijven
Yo = BBI van gezinnen verdiend bij overheid
Slide 13 - Diapositive
BBP / BBI berekenen
of = C + B + S
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Opgave 2.7
a. Bereken welk bedrag de bedrijven en overheid samen aan de gezinnen betalen in de vorm van loon, rente, huur, pacht en winst.
Y = Ybedr + Yo = 460 + 40 = 500
b. Toon met een berekening aan dat je de uitgaven van gezinnen weer kunt geven als: Y = C + B + S
500 = 250 + 100 + 150
c. Leg uit wat de geldstroom van banken naar bedrijven (I = 120) voorstelt.
De banken lenen bedrijven € 120 miljard ter financiering van de investeringen.
Slide 16 - Diapositive
Opgave 2.7
d. Welke sectoren kopen goederen en diensten bij bedrijven?
Gezinnen (C), Overheid (Com + Io) en Buitenland (E)
e. Toon met behulp van getallen in de figuur aan dat geldt:
Y = C + I + O + E - M
constateer dat O = Cop + Com + Io
500 = 250 + 120 + (70 + 40) + 160 - 140
f. Heeft de overheid een tekort of een overschot?
constateer dat O = Cop + Com + Io
O - B = (70 + 40) - 100 = 10 overheidstekort (overheidsuitgaven > belastingontvangsten)
Slide 17 - Diapositive
Opgave 2.7
g. Bereken welke bedrag buitenlandse bedrijven bij Nederland moeten lenen.
E - M = (160 - 140) = 20 exportoverschot, dus het buitenland heeft een tekort en moet dus 20 miljard lenen
h. Laat zien dat geldt: S = I + (O- B) + (E - M)
150 = 120 + (110 - 100) + (160 - 140)
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Van een economische kringloop met alleen gezinnen en bedrijven zijn de volgende gegevens bekend: het BBP is € 520 miljard en de consumptie van gezinnen is € 420 miljard. Hoeveel bedragen de investeringen van bedrijven?
A
€ 120 miljard
B
€ 100 miljard
C
€ 80 miljard
D
€ 60 miljard
Slide 20 - Quiz
Van een economische kringloop met bedrijven, gezinnen, overheid en buitenland bedraagt: - saldo lopende rekening +50 miljard - saldo overheid -80 miljard - investeringen van bedrijven 120 miljard