5. Chromosomen en genen BS2

thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.2 Chromosomen en genen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.2 Chromosomen en genen

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn erfelijke eigenschappen?
A
Alles wat je leert van je ouders
B
Erfenis die jou wordt nagelaten door je ouders
C
Eigenschappen die je hebt geerfd van je ouders

Slide 2 - Quiz

Hoe noemen we alle uiterlijke eigenschappen van een organisme?
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 3 - Quiz

Wat is genotype
A
Alles wat jou aangeleerd is
B
Alle informatie in je DNA

Slide 4 - Quiz

Wat wordt bepaald door genotype of fenotype? Sleep de eigenschappen A t/m H naar genotype of fenotype. 
Genotype
Fenotype
Een wipneus
Steil haar vanaf de geboorte
Piercings 
Sproeten
Een litteken
gespierd lichaam
Eelt op je handen door hard werken
Blauwe ogen

Slide 5 - Question de remorquage

Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
23
B
46
C
12
D
40

Slide 6 - Quiz

Wat leer je?
Aan het einde van de les:
- kan je beschrijven hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
- kan je benoemen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Kan je antwoord geven op deze vraag;
Waarom hebben geslachtscellen 23 chromosomen?

Slide 7 - Diapositive

Chromosomen- In de chromosomen zit DNA. DNA is erfelijk materiaal.

Genen- Genen zitten op de chromosomen en zijn dragers van de erfelijkheid.

Geslachtscellen- Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen.

Bevruchting- Bevruchting is het moment dat de spermacel de eicel bevrucht. De spermacel en de eicel smelten samen.

Celdeling- Er worden nieuwe cellen gemaakt door celdeling.

Slide 8 - Diapositive

Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen.
De erfelijke informatie is opgeslagen in 46 chromosomen.

Van elk chromosoom heb je er twee.

Dit noem je een chromosomenpaar.

Slide 9 - Diapositive

 Chromosomen en genen
Een cel van een mens bevat 46 chromosomen.
Die chromosomen komen voor in paren (tweetallen).

Een mens heeft 23 paren chromosomen in een celkern
(2 x 23 = 46). Dit geldt voor alle lichaamscellen.

De twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Ze bevatten ook de informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
Wat valt je op aan deze afbeelding?

Slide 10 - Diapositive

Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen.
 In de kernen van geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor. Ze zijn enkelvoudig.

Een geslachtscel van een mens bevat geen 46 chromosomen, maar de helft daarvan.

Slide 11 - Diapositive

Geslachtscellen ontstaan door een speciale celdeling.
Elke geslachtscel krijgt 1 chromosoom van elk paar.

Slide 12 - Diapositive

Welke van beide chromosomen in een eicel of een zaadcel terechtkomt, hangt af van het toeval.

Slide 13 - Diapositive

Bij bevruchting versmelten de kern van een eicel met de kern van een zaadcel.

De chromosomen uit de cellen komen dan bij elkaar.
Samen komen ze in de celkern van de bevruchte eicel terecht.

Slide 14 - Diapositive

Chromosomenpaar 
(van een geslachtscel!)
 1 chromosoom afkomstig van de moeder en 1 van de vader.
De kern van de zaadcel bevat 23 chromosomen van de vader.

 De kern van de eicel bevat 23 chromosomen van de moeder.

De kern van de bevruchte eicel heeft weer 46 chromosomen.

Slide 15 - Diapositive

Bij het 23e chromosomenpaar staat geen nummer, maar XX.


Dit zijn de geslachtschromosomen.


Slide 16 - Diapositive

Bij een vrouw zijn de geslachtschromosomen gelijk aan elkaar.

Een vrouw heeft twee X-chromosomen: XX.

Slide 17 - Diapositive

Bij een man zijn de geslachtschromosomen verschillend.

Een man heeft een X- en een Y-chromosoom: XY.

Slide 18 - Diapositive

5. Chromosomen en genen
Het geslachtschromosoom in een eicel is altijd een X.
Het geslachtschromosoom in een zaadcel kan een X zijn
of een Y.
Bij bevruchting ontstaat dus een chromosomenpaar XX of XY.

De baby wordt dan een meisje (XX) of een jongetje (XY).

Slide 19 - Diapositive

Het X-chromosoom en Y-chromosoom zijn
A
Geslachtschromosomen
B
Geslachtscellen
C
Zijn lichaamscellen

Slide 20 - Quiz

In geslachtscellen komen chromosomen en genen ......
A
Enkelvoudig voor
B
In paren voor

Slide 21 - Quiz

Een stel verwacht een zoontje. De man is kleurenblind. Hij heeft op zijn X-chromosoom een gen voor kleurenblindheid.

Kan de vader het gen voor kleurenblindheid doorgeven aan zijn zoon?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Michelle en Nico praten over chromosomen.
Michelle zegt dat chromosomen lange, dunne draden zijn.
Nico zegt dat chromosomen veel genen bevatten.

Wie heeft, of wie hebben gelijk?
A
Michelle heeft gelijk
B
Nico heeft gelijk
C
Michelle en Nico hebben gelijk
D
Beide hebben geen gelijk

Slide 23 - Quiz

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je beschrijven hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
- kan je benoemen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Kan je nu antwoord geven op de vraag?
Waarom hebben geslachtscellen 23 chromosomen?

Slide 24 - Diapositive