Woordenschat H1 t/m H4

Woordenschat 
Herhaling theorie H.1 t/m H.4
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat 
Herhaling theorie H.1 t/m H.4

Slide 1 - Diapositive

herhaling woordenschat
H1: herhaling, tegenstelling, opsomming
H2: hyperbool, understatement, eufemisme
H3: metafoor, metonymie
H4: pleonasme, tautologie

Slide 2 - Diapositive

hoofdstuk 1

Slide 3 - Diapositive

herhaling
  • Drommels, drommels en nog eens drommels.
  • Geld, ja, geld is het enige waar hij voor leeft.
  • Ik ga nooit, nooit meer in een achtbaan.

Slide 4 - Diapositive

tegenstelling
  • Wij steunen elkaar door dik en dun.
  • De grootste ondernemer van de stad moest op de kleintjes letten.
  • Een grote mond, maar een klein hartje hebben.

Slide 5 - Diapositive

opsomming: drieslag
Een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.
Bloed, zweet en tranen.
Veni, vidi, vici.
Heerlijk, helder, Heineken.

Slide 6 - Diapositive

opsomming: climax
Een steeds sterker wordende reeks.
Goed, beter, best.
Hij voelde zich goed, nee geweldig, hij voelde zich fantastisch.

Slide 7 - Diapositive

opsomming: omgekeerde climax
een steeds zwakker wordende reeks
Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het bleek zelfs nog geen fiets. Nee, hij won een bal.

Slide 8 - Diapositive

hoofdstuk 2

Slide 9 - Diapositive

hyperbool
  • overdrijving :  We hebben ons kapot gelachen.

Slide 10 - Diapositive

understatement
  • afzwakking, je zegt dat iets minder groot, mooi, belangrijk, .. is dan dat het in werkelijkheid is
  • vaak: ironisch effect, je moet de situatie kennen om de understatement te begrijpen                                                                                                                                                                                              Messi kan wel een aardig balletje trappen.

Slide 11 - Diapositive

eufemisme
  • verzacht de werkelijkheid
  • bij nare situaties
  • Je zegt iets op zo'n manier dat het minder erg of hard overkomt:   Hij gaat creatief om met de waarheid.

Slide 12 - Diapositive

hoofdstuk 3

Slide 13 - Diapositive

metafoor
  • een vergelijking tussen twee zaken die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben:
                      Mijn vader is een boom van een kerel.

Slide 14 - Diapositive

metoniem
Stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde, iets anders wordt genoemd dat wel met het bedoelde te maken heeft:
-Nederland won met 2-0.  (i.p.v. het Nederlandse elftal)
-Doe mij nog maar een bakkie.  (i.p.v. kopje koffie)
-Mijn oma heeft een Van Gogh in huis hangen. (i.p.v. een schilderij van Vincent van Gogh)

Slide 15 - Diapositive

Hoe herken je een metoniem?
- Geheel in plaats van deel: Nederland won met 1-0
    -> Je bedoelt: het Nederlands elftal
- Deel in plaats van geheel: Laten we vanmiddag de koppen bij elkaar steken.
    -> Je bedoelt: de hele personen, niet alleen hun koppen
- Maker in plaats van gemaakte: In het museum hangt een Van Gogh
    -> Je bedoelt: een schilderij van Van Gogh
- Materiaal in plaats van inhoud: Mag ik nog een blikje?
   -> Je bedoelt: een blikje Cola, Fanta, ...

Slide 16 - Diapositive

verschil metafoor/metoniem
- Metafoor: Je vervangt de werkelijkheid door een beeld; er lijkt in eerste 
                         instantie geen verband tussen deze twee te zijn.

                     Bijv.: Over langzaam rijdende auto voor je: Wat een trage slak.

- Metoniem: Er is een verband tussen werkelijkheid en beeld.
                    
                    Bijv.: Over een kopje koffie: Mag ik nog een bakkie?

Slide 17 - Diapositive

hoofdstuk 4

Slide 18 - Diapositive

pleonasme
Als je een eigenschap van een zaak of persoon nog eens uitdrukkelijk omschrijft door toevoeging van een ander woord, noem je dat een pleonasme: 
-een ronde cirkel (een cirkel is altijd rond) 
-een dood lijk (een lijk is altijd dood)
-witte sneeuw (sneeuw is altijd wit)


Slide 19 - Diapositive

tautologie
Een tautologie bestaat uit twee woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen: 
-We zijn bedroefd en verdrietig.
-Natuurlijk hebben wij vanzelfsprekend van de vakantie genoten.
-Morgen ga ik nog een keer de stijlfiguren opnieuw uitleggen.

Slide 20 - Diapositive