Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
1.2 Verbrandingen
Slide 1 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Leerdoel:
Ik kan het verband beschrijven tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning en dat voor verbranding zuurstof nodig is en dat koolstofdioxide bestaat.
Slide 2 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Energie
In je lichaam wordt glucose afgebroken om energie vrij te maken. Alle organen in je lichaam hebben energie nodig. Je hebt bijvoorbeeld energie nodig om te bewegen en om je lichaamstemperatuur op peil (ongeveer 37 °C) te houden.
Slide 3 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Voor verbranding is naast een brandstof ook zuurstof nodig. Denk maar aan een brandende kaars. Als je een glas over de brandende kaars zet, gaat de kaars uit. Dat komt doordat de zuurstof opraakt.
Voor verbranding in je lichaam geldt dit ook. Er is een brandstof nodig (glucose) en zuurstof.
Slide 4 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Voor verbranding is naast een brandstof ook zuurstof nodig. Denk maar aan een brandende kaars. Als je een glas over de brandende kaars zet, gaat de kaars uit. Dat komt doordat de zuurstof opraakt.
Voor verbranding in je lichaam geldt dit ook. Er is een brandstof nodig (glucose) en zuurstof.
energievormen:
licht en warmte
Slide 5 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
De afbraakvan glucose in cellen noem je verbranding. In je lichaam is voor verbranding geen vuur nodig, maar wel een brandstof. Cellen gebruiken glucose als brandstof.
Slide 6 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Inspanning
Als je actiever wordt, heb je meer energie nodig.
Hoe groter de lichamelijke inspanning, hoe meer verbranding er plaatsvindt.
Slide 7 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Inspanning
Als je actiever wordt, heb je meer energie nodig.
Hoe groter de lichamelijke inspanning, hoe meer verbranding er plaatsvindt.
Slide 8 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Om meer zuurstof binnen te krijgen, ga je sneller en dieper ademhalen. Ook andere organen gaan harder werken om ervoor te zorgen dat je cellen voldoende brandstof en zuurstof krijgen. Je merkt bijvoorbeeld dat je hart sneller gaat kloppen.
Slide 9 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Doordat meer verbranding plaatsvindt, krijg je het warmer. De warmte wordt afgevoerd via je huid, onder andere door zweten. Bij meer verbranding ontstaat ook meer koolstofdioxide. Het koolstofdioxide wordt uit de cellen afgevoerd door het bloed.
Slide 10 - Diapositive
De zweetklieren produceren zweet, vooral als je het warm hebt. Door verdamping van zweet koelt je lichaam af.
De huid helpt op deze manier bij het regelen van de lichaamstemperatuur.
1.2 Verbrandingen
Slide 11 - Diapositive
1.1 Stofwisseling
Afbraak van glucose
Cellen gebruiken glucose als energiebron.
De afbraak van glucose gebeurt in mitochondrien.
Bij de afbraak van glucose komt de opgeslagen energie vrij.
De vrijgekomen energie wordt gebruikt voor stofwisseling.
's nacht en overdag
Slide 12 - Diapositive
1.2 Verbrandingen
Uitvoeren practicum 'Koolstofdioxide aantonen' en 'Ingeademde en uitgeademde lucht'.