Latijn - klas 1 - les 1: woordsoorten, stam en uitgang

KO - Latijn - grammatica 1
Woordsoorten, stam en uitgang
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

KO - Latijn - grammatica 1
Woordsoorten, stam en uitgang

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
- je kunt zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden herkennen
- je kunt uitleggen wat een stam en uitgang is
- je kunt in Latijnse zelfstandige naamwoorden en werkwoorden de stam en uitgang aangeven

Slide 2 - Diapositive

"De oude leraar drinkt snel het kopje koffie leeg."

Type de zelfstandige naamwoorden.
timer
0:20

Slide 3 - Question ouverte

"De oude leraar drinkt snel het kopje koffie leeg."

Type de werkwoorden.
timer
0:20

Slide 4 - Question ouverte

"De oude leraar drinkt snel het kopje koffie leeg."

Type de lidwoorden.
timer
0:20

Slide 5 - Question ouverte

Woordsoorten
* zelfstandig naamwoord: mens, dier, ding, begrip

* lidwoord: woordjes die bij een zelfst. nw. horen (de, het, een)

* werkwoord: handeling, gebeurtenis, toestand

Slide 6 - Diapositive

In het Latijn...
* zijn er geen lidwoorden

puer currit            "De jongen rent" of "Een jongen rent."
pueri currunt      "De jongens rennen" of "Er rennen jongens."

> zinsverband: is het zelfst. naamwoord al bekend (ja/nee)?



Slide 7 - Diapositive

In het Latijn...
* veranderen zelfst. naamwoorden en werkwoorden van vorm

puer currit            "De jongen rent" of "Een jongen rent."
pueri currunt      "De jongens rennen" of "Er rennen jongens."

Het deel dat niet verandert heet de stam
Het deel dat wel verandert heet de uitgang 



Slide 8 - Diapositive

Stam en uitgang
* de stam vertelt je de basisbetekenis van het woord

* de uitgang vertelt je hoe het woord in de zin wordt gebruikt (de functie)

* de begrippen stam en uitgang zijn heel belangrijk binnen de Latijnse grammatica

Slide 9 - Diapositive

Stam en uitgang
* zelfst. nw.: de uitgang geeft het getal aan (enkelvoud of meervoud)

* werkwoord: de uitgang geeft de persoon en het getal aan


Slide 10 - Diapositive

Stam en uitgang
Bijvoorbeeld:
*Femina currit.                         Een/de vrouw rent.
*Feminae currunt.                   ?
*Graecus clamat.                     ?
*Graeci clamant.                      ?
*Bellum saevit.                          ?
*Bella saeviunt.                         ?

Slide 11 - Diapositive

Hoe laat je zien dat je de doelen hebt behaald?
* je moet in een Latijnse zin snel woordsoorten kunnen vaststellen (zelfst. nw., werkwoord, andere woordsoort)
* je moet bij Latijnse zelfst. nw. en werkwoord snel de stam en uitgang kunnen vaststellen (betekenis en functie)
* je moet een Latijnse zin kunnen vertalen

Slide 12 - Diapositive

werkwoorden
currit: hij rent                          currunt: zij rennen
clamat: hij roept                    clamant: zij roepen
timet: hij vreest                     timent: zij vrezen
est: hij is                                   sunt: zij zijn
fugit: hij vlucht                      fugiunt: zij vluchten


Slide 13 - Diapositive

zelfstandige naamwoorden
puer, pueri: jongen, jongens
deus, dei: god, goden
Graecus, Graeci: Griek, Grieken
bellum, bella: oorlog, oorlogen
femina, feminae: vrouw, vrouwen

Slide 14 - Diapositive

voegwoorden
et: en
enim: want, immers

Slide 15 - Diapositive

Zelfst. nw.
Werkwoord
Andere woordsoort
currit
deus
timet
Graecus
puer
enim
et
bellum
fugiunt
est
clamant
feminae

Slide 16 - Question de remorquage

Femina clamat.
timer
0:10
A
De vrouw rent.
B
De vrouwen roepen.
C
De vrouw valt.
D
De vrouw roept.

Slide 17 - Quiz

Graeci currunt.
timer
0:10
A
De Griek rent.
B
De Grieken rennen.
C
De Griek valt.
D
De Grieken roepen.

Slide 18 - Quiz

Feminae clama?.
timer
0:10
A
clamat
B
clamant

Slide 19 - Quiz

deus clama?.
timer
0:10
A
clamat
B
clamant

Slide 20 - Quiz

Welke woordsoort
kent het Latijn niet?
timer
0:10
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Welke woordsoorten
hebben een stam en uitgang?
timer
0:10
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voegwoord
D
lidwoord

Slide 22 - Quiz

Wat is de uitgang in het woord
timent
timer
0:10
A
time-
B
-nt
C
-t

Slide 23 - Quiz

Wat is de uitgang in het woord
clamat
timer
0:10
A
clama-
B
-t
C
-at

Slide 24 - Quiz

Wat is de stam in het woord
Graecus
timer
0:10
A
Graec-
B
-us

Slide 25 - Quiz

Lesdoelen
- je kunt zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden herkennen
- je kunt uitleggen wat een stam en uitgang is
- je kunt in Latijnse zelfstandige naamwoorden en werkwoorden de stam en uitgang aangeven

Slide 26 - Diapositive

In hoeverre heb je de lesdoelen behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage