Thema 4, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Instructies Taaltoets thema 4

werken en beroepen

Ik ken twaalf woorden over werken en beroepen

kunst en cultuur

Ik ken twaalf woorden over Kunst en Cultuur.

schooltaalwoorden

Ik ken twaalf moeilijke schooltaal-

woorden.

Welk woord hoort bij de foto?

1. de staking
2. de beroepsgroep
3. het uurloon
4. de vakbond

Welk woord hoort bij de foto?

1. de plakkaatverf
2. de kunstschilder
3. het doek
4. primaire kleuren

Welk woord hoort bij de foto?

1. quasi
2. met behulp van
3. onafscheidelijk
4. vandaar

Wat betekent het onderstreepte woord?

De man is werkzaam als chauffeur.

1. ergens werken
2. iemand die geen werk heeft
3. iets dat je moet doen
4. een groep mensen die hetzelfde werk heeft

Wat betekent het onderstreepte woord?

Het schilderij wordt verfraait met een mooie lijst.

1. een rand om een foto of schilderij
2. iets zelf maken zonder machine
3. licht uitstralen
4. iets mooier maken

Wat betekent het onderstreepte woord?

Ik heb amper tijd om koffie te drinken.

1. zomaar gekozen
2. bijna niet
3. steeds
4. om welke reden

Wat is het meervoud van plant?

1. plants
2. plantes
3. planten
4. plantens

meervoud van tijd?

1. tijdens
2. tijds
3. tijds
4. tijden

meervoud van vakantie?

meervoud van tafel?

Meervoud -s of -'s

1. garage's
2. garages

Meervoud -s of -'s

1. pasfoto's
2. pasfotoos

meervoud van oma?

1. omas
2. omie
3. omaen
4. oma's

meervoud van ei?

1. eieren
2. eien
3. ei's
4. eis

meervoud van rund?

1. runden
2. runds
3. runderen
4. rund's

meervoud van
schoonheid?

1. schoonheiden
2. schoonheids
3. schoonheden
4. schoonheid's

Bijzondere werkwoorden. 

hebben, zijn, kunnen, zullen, mogen en zijn

Met deze laatste werkwoorden is iets bijzonders aan de hand. Zij veranderen niet alleen van klank in de verleden tijd maar ook in de tegenwoordige tijd.

Let maar eens op.........

Welke vervoeging van het werkwoord hebben hoort er op de stippellijn?

Even oefenen

Hij .... een appel geplukt.

heb

hebt

heeft

Op school heeft bijna iedereen last van zijn keel.

Wat is het hele werkwoord van "heeft"?

1. heb
2. heeft
3. hadden
4. hebben

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

Bas ..... een jongen

1. Heeft
2. Bent
3. Is
4. Zijn

Welke vervoeging van het werkwoord zijn hoort er op de stippellijn?

Even oefenen

Gisteren .... ik bij mijn oma op bezoek.

ben

ik

was

Welke vervoeging van het werkwoord kunnen hoort er op de stippellijn?

Even oefenen

Jij ... heel goed touwtjespringen

kun

kunt

kan

Welke vervoeging van het werkwoord mogen hoort er op de stippellijn?

Even oefenen

Ik .... naar de speeltuin.

mag

mog

mogen

Het werkwoord mogen in de TT
Jij......

Welke vervoeging van het werkwoord willen hoort er op de stippellijn?

Even oefenen

Hij ... een ijsje.

wil

wilt

willen

Welke vervoeging van het werkwoord zullen hoort er op de stippellijn?

Even oefenen

Jij ... deze toets goed leren.

zal

zult

zullen

lesdoel

Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.

aan het werk

TAAL

 Thema 4, week 2
Les 7

Opgave 3

Opgave 2

Fien geeft de tas aan haar vader.

Juf doet het voor

Zoek eerst de persoonsvorm!

In welke zin zijn de zinsdelen goed verdeeld?

1. 
2. 
3. 

In welke zin zijn de zinsdelen goed verdeeld?

1. Mees eet / chocola.
2. Mees / eet chocola.
3. Mees / eet / chocola.

In welke zin zijn de zinsdelen goed verdeeld?

1. Ik / ga / op vakantie.
2. Ik ga / op vakantie.
3. Ik / ga / op / vakantie.

lesdoel

Ik weet wanneer je in een zin een komma gebruikt.

Waar staat de komma goed in de opsomming?

1. Kies jij voor zwart, rood of paars.
2. Kies jij voor zwart rood of, paars.
3. Kies jij, voor zwart rood of paars.

Waar staat de komma goed?

1. Karin, niet spieken.
2. Nancy wat zit, jouw haar leuk.
3. Rami vind, jij dit moeilijk?

Waar staat de komma goed?

1. Wil jij tekenen, of lezen.
2. Ik wil tekenen, maar ik heb geen potloden.
3. Wil jij tekenen, en iets te drinken?

Wie gebruikt de komma goed?

1. 
2. 
3. 

Terwijl ik eet speel i?

1. Terwijl ik eet speel ik, op mijn telefoon.
2. Terwijl, ik eet speel ik op mijn telefoon.
3. Terwijl ik eet, speel ik op mijn telefoon.

Waar staat de komma goed?

1. Loes hoe laat is het?
2. Loes hoe laat is, het?
3. Loes, hoe laat is het?

aan het werk. thema 4, week 3, toets