3VWO: Chapitre 5 - C: grammaire

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Chapitre 5

Ay pays des loisirs

Aujourd'hui, c'est le ...

Objectif -  La répétition de l'imparfait (ovt)

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

1. Questions/Réponses 

2. La répétition de l'imparfait (ovt)

3. Travailler sur les exercices 

Questions

Nous sommes quel jour aujourd'hui ?

C'est quand les vacances ?

Tu aimes le sport ? Lequel ?

Tu fais du sport ?

Tu t'entraînes souvent ?

Tu aimes les sports d'équipe?

Ça te plaît le sport ?

Imparfait

L'imparfait - Verleden tijd

In het Nederlands gebruiken we, om een verhaal in de verleden tijd te vertellen, bijna altijd de Onvoltooid Verleden Tijd (OVT) voor het hele verhaal : 

Toen ik klein was, speelde ik piano. Op een dag ging ik voor de koningin spelen. Op de dag dat ik voor de koningin speelde, was ik twaalf jaar. Het was op het schoolfeest. 

L'imparfait - Verleden tijd

In het Frans gebruiken we de verleden tijd, L'IMPARFAIT, alleen maar om een herinnering, een beschrijving of een gewoonte aan te geven. Deze l'IMPARFAIT, heeft dus een onbepaalde duur / is een toestand. Maar bij het vertellen van de echte gebeurtenis in het Frans moet je het voltooid deelwoord gebruiken, le passé composé. 

Comment formes-tu l' imparfait?

Stap 1: Je neemt de nous-vorm van een werkwoord.

Par example:

(donner) donnons

(rester) restons

(avoir) avons

(faire) faisons

(prendre) prenons

(finir) finissons

Stap 2: Je haalt -ons ervan af

Par exemple:

(donner) donnons

(rester) restons

(avoir) avons

(faire) faisons

(prendre) prenons

(finir) finissons

"

Donc...

(donner)  je donnais = ik gaf

(rester)  tu restais = jij bleef

(avoir) il avait = hij had

(faire) nous faisions = wij maakten/deden

(prendre) vous preniez = jullie namen/pakten

(finir)  ils finissaient = zij eindigden

Uitzondering: être

Stap 1: Nous vorm = sommes

Stap 2: - ons eraf

Euh....Dat gaat niet :(

De stam van être = ét

Dus:

j'étais = ik was

tu étais = jij was

il était = hij was

nous étions = wij waren

vous étiez = jullie waren/u was

ils étaient = zij waren

Let op:

De verleden tijd van il y a =  Il y avait

il y a = er is / er zijn

il y avait = er was /er waren

Zet in de imparfait
tu (gagner)

1. tu gagnait
2. tu gagne
3. tu gagniez
4. tu gagnais

Le prof vous (montrer, imparfait) tou-jours des exemples pendant le cours?

1. montriez
2. montrerait
3. montrait
4. montreriez

Zet in de imparfait
vous (être)

1. vous étez
2. vous êtriez
3. vous étiez
4. vous étions

Quand j'étais ado, je (sortir-imparfait) souvent en ville.

1. sortissais
2. sortais
3. sortirais
4. sortirai

Zet in de imparfait
ils (faire)

1. ils faisait
2. ils faisais
3. ils faisaient
4. ils fairaient

A notre retour, les gens du village
nous (reconnaître-imparfait).

1. reconnaissent
2. reconnaissons
3. reconnaissaient
4. reconnaissions

aller - imparfait
j'..........

Hoe maak je de vormen van de imparfait?

1. hele werkwoord - er + uitgangen
2. hele werkwoord + uitgangen
3. nous-vorm van de présent - ons + uitgangen
4. nous-vorm van avoir + voltooid deelwoord

Les devoirs

Le prochain cours: la difference entre p.c. & l'imparfait

Lisez grammaire C (p. 58)

Faire: exercices 13/14/15

Apprendre: 
- le vocabulaire A & B

- la grammaire C

REGELMATIGE WERKWOORDEN

• manger - nous mangeons: imparfait je mangeais, maar nous mangions.  Zo ook nager, voyager
• attendre (perdre entendre   vendre) - nous attendons
  
• choisir (réfléchir rougir ralentir réussir finir) nous choisissons: imparfait je choisissais

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

• prendre - nous prenons
• pouvoir (vouloir) - nous pouvons
• venir - nous venons
• partir (sortir dormir sentir) - nous partons
• connaître (reconnaître paraître apparaître) - nous connaissons
• Bij être wordt ét de stam voor de de imparfait.