1HV Thema 4 BS 4 Spieren

Welke 4 beenverbindingen zijn er?
1 / 19
suivant
Slide 1: Question ouverte
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welke 4 beenverbindingen zijn er?

Slide 1 - Question ouverte

Bij welke verbinding is de meeste beweging mogelijk?
A
Vergroeid
B
Met een naad
C
Kraakbeen
D
Gewricht

Slide 2 - Quiz

Basisstof 4: Spieren
Leerdoelen:
Je kunt de bouw en werking van spieren en pezen beschrijven
Je kunt voorbeelden noemen van bewuste en onbewuste spierbewegingen
Je weet wat orgaanspieren zijn en wat skeletspieren zijn en wat de verschillen ertussen zijn

Slide 3 - Diapositive

B4: Spieren
Je hebt spieren nodig om je botten te kunnen bewegen. Aan de botten zitten spieren vast
Alle spieren bij elkaar noem je het spierstelsel

Slide 4 - Diapositive

B4: Spieren
Je hebt spieren nodig om je botten te kunnen bewegen. Aan de botten zitten spieren vast
Alle spieren bij elkaar noem je het spierstelsel

Slide 5 - Diapositive

B4: Spieren
Spieren zitten aan het bot vast met pezen
We noemen dit soort spieren skeletspieren
De pees zit vast aan een bot op de aanhechtingsplaats

Slide 6 - Diapositive

B4: Spieren
Als je een spier aanspant wordt deze korter en dikker

Slide 7 - Diapositive

B4: Spieren
Om een bot te bewegen heb je 2 spieren nodig met een tegengestelde werking: antagonistisch paar

Slide 8 - Diapositive

B4: Spieren
Biceps zorgt voor buigen en trekt aan spaakbeen

Tricept zorgt voor strekken en trekt aan ellepijp

Slide 9 - Diapositive

B4: Spieren
Je hebt ook orgaanspieren

Slide 10 - Diapositive

In welke organen zitten spieren?

Slide 11 - Question ouverte

B4: Spieren
Je hebt ook orgaanspieren
Bijvoorbeeld in je maag, darm, 

Daarnaast is er natuurlijk ook de hartspier

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Slide 14 - Vidéo

Wat zit er tussen een bot en een spier?
A
Spierbundel
B
Spiervezel
C
Pees
D
Vlies

Slide 15 - Quiz

Als de armbuigspier samentrekt wordt hij:
A
langer en dunner
B
langer en dikker
C
korter en dikker
D
korter en dunner

Slide 16 - Quiz

Wat is een antagonist?
A
een spier met een tegengestelde werking
B
een spier met dezelfde werking
C
allemaal pezen bij elkaar

Slide 17 - Quiz

Wat is de antagonist van de biceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier
C
triceratops
D
triceps

Slide 18 - Quiz

Wat is de antagonist van de bovenbeenspier?
A
biceps
B
triceps
C
hamstring
D
kuitspier

Slide 19 - Quiz