Mavo 2 oefenen voor de toets, zinsdelen, formuleren en spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Mavo 2 oefenen voor de toets, zinsdelen, formuleren en spelling

Welke verdeling in zinsdelen is juist?

1. Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
2. Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
3. Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
4. Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.

1. zij
2. heeft
3. ons
4. toch

Waar zijn de zinsdelen goed verdeeld?

1. Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
2. Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
3. Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.

Wat is het onderstreepte zinsdeel?

Hebben jullie ook nog kabouters gezien?

1. pv
2. wg
3. ow
4. lv

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Marleen plakt haar band.'

1. 2 zinsdelen
2. 3 zinsdelen
3. 4 zinsdelen
4. 5 zinsdelen

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Op 11 mei starten de scholen weer.'

1. 4 zinsdelen
2. 5 zinsdelen
3. 3 zinsdelen
4. 6 zinsdelen

Wat is het onderstreepte zinsdeel?

Op zondag lopen er veel mensen in het bos.

1. pv
2. wg
3. o
4. lv

Benoem de zinsdelen - Waarom wil [mijn oma] altijd een zoen hebben?

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Benoem het zinsdeel: 'mijn scooter'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.

1. ond
2. pv
3. lv
4. mv

Benoem het zinsdeel: 'gerepareerd'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.

1. wwg
2. pv
3. lv
4. rest

Welke zinsdelen hieronder kunnen geen lijdend voorwerp zijn?

1. het lint
2. de koelkast
3. twee liter
4. drie beren

Hoe heet het onderstreepte zinsdeel?

Jou heb ik niets gevraagd!

1. Onderwerp
2. Bijwoordelijke bepaling
3. Meewerkend voorwerp
4. Lijdend voorwerp

Hoe heet het zinsdeel dat onderstreept is?

Heeft zij al een verlanglijstje voor haar verjaardag gemaakt?

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Hoe heet het onderstreepte zinsdeel?

Hebben jullie het hen al verteld?

1. lijdend voorwerp
2. bijwoordelijke bepaling
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

Zinsdelen benoemen kan ik

1. heel goed
2. voldoende
3. matig
4. onvoldoende

Als je samengestelde zinnen maakt ...

1. Gebruik je een puntkomma.
2. Gebruik je een dubbele punt.
3. Gebruik je verbindingswoorden.
4. Gebruik je voegwoorden.

Herken de
samengestelde zinnen.

1. Ron leest een boek en Lisa leest een krant.
2. Nadat ik veel ijs at, werd ik misselijk.
3. Je denkt steeds dat Sneep Harry dwarszit.
4. Zeist is een plaats die Harry goed kent.

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...

1. verbindt zinnen of woorden met elkaar.
2. verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
3. zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Wat is het voegwoord?

Wil je een appel of een peer?

1. een
2. wil
3. of
4. je

Wat is het voegwoord in de zin: Ik kon je niet appen, want mijn batterij was leeg.

1. appen
2. want

Wat is het voegwoord?
Hoewel ik ziek was, ben ik toch naar buiten gegaan

1. Hoewel
2. was
3. ben
4. gegaan

Wat is het voegwoord?
Als ik daarheen ga, ga je dan mee?

1. Als
2. ga
3. ga
4. mee

Herken de
samengestelde zinnen.

1. Ik vind het fijn dat het mooi weer is.
2. De kinderen houden niet erg van skaten.
3. Een lange zin is niet altijd samengesteld.
4. Als je de stof herhaalt, onthoud je meer.

Samengestelde zinnen

1. In iedere zin staat een pv
2. Als er meerdere pv's in een zin staan is het altijd een samengestelde zin.
3. In een hoofdzin staan de pv en het ow naast elkaar
4. In een bijzin staan de pv en het ow niet naast elkaar

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

1. dit
2. deze
3. die
4. dat

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Verwijswoorden...

1. geven een verband aan in de tekst.
2. geven een eigenschap aan.
3. geven aan dat iets van iemand is.
4. verwijzen naar iets in de tekst.

Een "de-woord" (de hond) heeft als verwijswoord:

1. dit
2. dat
3. deze

Welk verwijswoord?
De stoel.

1. dit en dat
2. die en deze

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?

1. hij
2. is
3. al
4. hond

Wat is het goede verwijswoord?

het probleem

1. deze probleem
2. dit probleem
3. die probleem
4. dat probleem

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?

1. dit
2. deze
3. die
4. dat

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Kies de verwijswoorden

1. dit, dat, deze, hij, ze, zijn
2. hun, die, dit, het, de
3. ze, hem, haar, het, een

Kies de juiste spelling.

Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].

1. gebeurt
2. gebeurd

Welke spelling is juist?

... jij ook zo moe van spelling?

1. word
2. wordt
3. wort

Welke spelling is juist?

Volgens mij ... je broer moe van spelling.

1. word
2. wordt
3. wort

Kies de juiste spelling.

Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.

1. belooft
2. beloofd

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.

1. wordt
2. wort
3. word

Wat is de juiste spelling?

1. Dat is toch jouw schrift?
2. Dat is toch jou schrift?

Wat is de juiste spelling?

1. Die fiets is van me moeder.
2. Die fiets is van mijn (m'n) moeder.