lw/zn/ww t1

Grammatica - woordsoorten
lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica - woordsoorten
lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord

Slide 1 - Diapositive

ww of zn?
Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug. 

vliegen: zn / ww?

Slide 2 - Diapositive

ww of zn?
Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug. 

vliegen: zn / ww?

Slide 3 - Diapositive

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
___________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 4 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
_______
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 5 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 6 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest verwoest.
'de' is een...
___________
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord

Slide 10 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quiz

Zelfstandig naamwoord
Mensen (tante, arts, ...)
Dieren (hond, vlinder, ...)
Planten (klimop, den, ...)
Dingen (tafel, vaas, ...)
Begrippen (liefde, hoop, ...)
Eigennamen (Audi, Tim, Rome, ...)

Slide 14 - Diapositive

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?

  • Je kunt er een lidwoord (de-het-een) voor zetten
  • Je kunt het meestal in het meervoud zetten
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken

                        appel: de appel - appels - appeltje

Slide 15 - Diapositive

Sleep de woorden naar het juiste vak
mensen
dieren
planten
dingen
begrippen
eigennamen
talent
kat
stoel
Roos
Ameland
roos
oom
gymschoen
wiskundeleraar
lieveheersbeestje
tegenslag
kastanjeboom

Slide 16 - Question de remorquage

Werkwoord
Het hele werkwoord wordt infinitief genoemd.

Een werkwoord kun je ook vervoegen, dan verandert het van vorm: hij praat, jij rent, wij vlogen, ik heb gefietst.

Slide 17 - Diapositive

Werkwoord
De meeste werkwoorden drukken een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Dit zijn echte doe-woorden.
Andere werkwoorden drukken een gebeurtenis uit:
staan, blijven, regenen

Slide 18 - Diapositive

Oefenen 
neem de zinnen over en geef het volgende aan: 
ww
zn
olw
blw

1. Een 41-jarige vrouw heeft een bezoek aan de tandarts duur moeten bekopen.
2. De tandarts trok zonder medische noodzaak elf tanden.
3. Daarom mag de arts zijn beroep twee jaar niet meer uitoefenen.

Slide 19 - Diapositive

Oefenen 
neem de zinnen over en geef het volgende aan: 
ww
zn
olw
blw

1. Een 41-jarige vrouw heeft een bezoek aan de tandarts duur moeten bekopen.
2. De tandarts trok zonder medische noodzaak elf tanden.
3. Daarom mag de arts zijn beroep twee jaar niet meer uitoefenen.

Slide 20 - Diapositive