3HV - L2 P1 - Keuzevoorzetsels 1

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

   Deutsch!    

3hv
Les 2 P1

Keuzevoorzetsels

- je kent de betekenis

- je weet wanneer je 3e

of 4e naamval gebruikt na

een keuzevoorzetsel

Leerdoel

                                    Weet je nog?

In welke naamval staat het zinsdeel 'gegen diese Mannschaft'?

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

In welke naamval staat het zinsdeel 'nach einer Stunde' ?

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

In welke naamval staat het zinsdeel 'bei den Häusern'

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Vertaal het voorzetsel.

Das Pferd steht neben dem Hund.

1. naast
2. in
3. naar

Kort:

Als je wil bepalen welke naamval de keuzevoorzetsel in de zin heeft. Dan kijk je naar het volgende:

1. Derde naamval: je bent ergens (waar?) / rust / toestand (wanneer?)
2. Vierde naamval: je komt ergens (waarheen?) / beweging 

Wanneer krijg je een 3e/4e naamval bij de keuzevoorzetsels? 

3e naamval

4e naamval

Welke naamval staat dikgedrukt?

Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 

1. 1e
2. 3e
3. 4e

Welke naamval staat dikgedrukt?

Wir fahren morgen an den See.

1. 1e
2. 3e
3. 4e

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

1. Wohin?
2. Wann?
3. Wo?
4. Warum?

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?

1. Wohin?
2. Wann?
3. Wo?
4. Warum?

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.

Dieser Satz ist richtig.

Dieser Satz ist leider falsch.

Wir müssen über deinem Bruder sprechen!

Der Ball rollt unter das Auto

Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.

Ich wohne über dem Geschäft.

Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.

Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Het boek ligt op de tafel.

op = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? 

Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.

auf (op) = keuzevoorzetsel

Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 

Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.

1de naamval -> der (1)                 den (4).

Das Bild hängt an d.... Wand(v).

1. die
2. der

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De foto hangt aan de muur.

an (aan) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 

Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?

an (op) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?

1de naamval -> der (1)                 dem (3).

welk = welch                    welchem

An die Arbeit!

Verwerkingsopdrachten:

H - maken: Schritt 37 & 38

V - maken: Schritt 17 & 18