1.1 - Stoffen in huis

1.1 Stoffen in huis
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1.1 Stoffen in huis

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen van paragraaf 1.1
  1. •Je kunt vier stofeigenschappen noemen die gebruikt worden om stoffen te herkennen.   
  2. • Je kunt per stofeigenschap enkele voorbeelden geven.   
  3. • Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.   
  4. • Je herkent gevarensymbolen. (plusstof)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Introductie
Overal in huis vind je flessen, potjes en buisjes met stoffen. Kijk maar eens rond in de keuken, de badkamer, het medicijnkastje, enzovoort. Je komt er allerlei stoffen tegen: keukenzout, suiker, azijn, spiritus, tandpasta, wasbenzine, motorolie, aspirine, afwasmiddel en ga zo maar door.Ook in het lokaal voor natuur- en scheikunde zie je flessen en potjes met stoffen. Sommige van die stoffen ken je van thuis; andere stoffen kom je alleen op school tegen.

Slide 4 - Diapositive

Stoffen herkennen
Sommige stoffen lijken erg veel op elkaar. Het is dan niet meteen duidelijk met welke stof je te maken hebt. Water, wasbenzine en alcohol zien er bijvoorbeeld precies hetzelfde uit. Het zijn alle drie heldere, kleurloze vloeistoffen. Helder betekent dat je erdoorheen kunt kijken. 
 
Soms helpt het om aan de stoffen te ruiken. Veel stoffen hebben een geur waaraan je ze meteen herkent. Denk maar aan alcohol of aan chloor dat je in een zwembad ruikt. 
 

Slide 5 - Diapositive

Sommige stoffen kunnen de slijmvliezen van je neus en longen irriteren. Ruik dus heel voorzichtig: haal de dop van de fles, wuif met je hand boven de hals heen en weer en snuif een beetje van de damp op Zo voorkom je dat je te veel van een irriterende stof binnen krijgt.

Slide 6 - Diapositive

Stoffen ordenen
Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen, noem je stofeigenschappen. Je kunt deze eigenschappen gebruiken om stoffen van elkaar te onderscheiden. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn: 
• geur: alcohol heeft een andere geur dan benzine. 
• kleur: koper is rood-oranje, goud is geel, lood is grijs. 
• smaak: suiker smaakt zoet, keukenzout smaakt zout. 
• brandbaarheid: benzine is brandbaar, water niet. 
 
Als je stoffen opbergt, mag je ze niet zomaar bij elkaar zetten. Meestal zet je stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar. Toepassing betekent waar je een stof voor gebruikt. Zo krijg je groepen stoffen, zoals voedingsmiddelen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en brandstoffen

Slide 7 - Diapositive

Gevaarlijke stoffen
Sommige stoffen die in het huishouden gebruikt worden, kunnen gevaarlijk zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor spiritus, bleekwater, wasbenzine, ammonia en allerlei medicijnen. Ammonia is een stof waarmee je uitstekend vet en vuil kunt verwijderen. Het heeft een zeer sterke geur. Als je het inademt kunnen de slijmvliezen van je neus en longen beschadigd raken. 
 
Een stof kan op meerdere manieren gevaarlijk zijn: 
• als je de stof inademt; 
• als je de stof inslikt; 
• als je de stof op je kleren, op je huid of in je ogen krijgt; 
• als je met vuur bij de stof komt; 
• als je de stof mengt met een andere stof.

Slide 8 - Diapositive

Gevarensymbool of 
Pictogrammen

Slide 9 - Diapositive

Stoffen bij practicum
Stoffen die bij natuur- en scheikunde worden gebruikt, zijn soms schadelijk voor je gezondheid. Sommige van deze stoffen zijn zelfs giftig. Daarom mag je tijdens practicumlessen nooit stoffen proeven. 
 
Flessen met gevaarlijke stoffen hebben vaak kindveilige doppen. Deze moet je eerst stevig indrukken voordat je de fles kunt openen.

Slide 10 - Diapositive

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 1.1 en maak de online opdrachten   
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!   
Hulp: Geen   
Tijd:  ???? minuten lang   
Huiswerk: opdrachten 1 tm 12 van paragraaf 1.1 & Test jezelf  
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 11 - Diapositive

Wat is een stofeigenschap van benzine?
A
temperatuur
B
prijs
C
brandbaarheid
D
hoeveelheid

Slide 12 - Quiz

Welke van de volgende eigenschappen is een stofeigenschap?
A
geur
B
kleur van de verpakking
C
merk
D
temperatuur

Slide 13 - Quiz

Om een stof te herkennen, kun je:
A
naar de kleur kijken
B
naar de grootte kijken
C
voelen of de stof warm is
D
kijken naar de vorm

Slide 14 - Quiz

Wat is een stofeigenschap van suiker?
A
smaak
B
vorm
C
gewicht
D
verpakking

Slide 15 - Quiz

Welke van de volgende eigenschappen is een stofeigenschap?
A
vloeibaar
B
kleur
C
prijs per kilo
D
land van herkomst

Slide 16 - Quiz

Op een fles staat dat er 80% alcohol in zit. Het flesje is al een tijdje geleden opengemaakt.
Hoe kun je vast stellen dat er ook echt alcohol in zit?
A
voelen hoe zwaar het is
B
voorzichtig ruiken
C
kijken hoeveel het heeft gekost
D
het merk dat op het flesje staat op zoeken op het internet

Slide 17 - Quiz

In een fles zit een heldere, kleurloze vloeistof met een sterke geur.
Om welke stoffen zou het kunnen gaan?
A
suikeralcohol
B
olijfolie
C
jodium
D
alcohol

Slide 18 - Quiz

herken je aan de kleur
herken je aan de geur
herken je aan de smaak
herken je aan brandbaarheid
Goud
Suiker
Terpentine
Olie

Slide 19 - Question de remorquage

Hoe kun je sinaasappelsap en thee van elkaar onderscheiden?
Kies alle goede antwoorden.
A
kleur
B
gewicht
C
geur
D
brandbaarheid

Slide 20 - Quiz

Hoe kun je plastic en glas van elkaar onderscheiden?
A
brandbaarheid
B
gewicht
C
geur
D
kleur

Slide 21 - Quiz

Sommige stoffen kunnen de slijmvliezen van je neus en longen irriteren als je eraan ruikt. 
Hoe kun je het beste aan deze stoffen ruiken? Zet de zinnen in de juiste volgorde.
Haal de dop van de fles.
Wuif boven de hals van de 
fles heen en weer.
Ruik voorzichtig aan de damp.

Slide 22 - Question de remorquage

Om aan een onbekende vloeistof in een fles te ruiken moet je eerst over de hals heen wuiven met je hand.
Arne zegt dat je dit moet doen om zo veel mogelijk van de stof te ruiken.
Fatima is het niet met Arne eens. Zij zegt dat je dit zo doet om voorzichtig te ruiken.
Wie heeft gelijk?
A
Arne en Fatima hebben allebei gelijk
B
Arne heeft gelijk, Fatima heeft ongelijk
C
Arne heeft ongelijk, Fatima heeft gelijk
D
Arne en Fatima hebben allebei ongelijk

Slide 23 - Quiz

Hoe zijn flessen met gevaarlijke stoffen vaak beveiligd?
A
met schroefdop
B
met kindvriendelijke dop
C
met een beugeldop

Slide 24 - Quiz

Wat moet je doen om een kindveilige dop te openen?
A
aan de dop trekken en dan losdraaien
B
in de dop knijpen en dan losdraaien
C
eerst de dop stevig indrukken en dan losdraaien
D
de dop in de andere richting opendraaien

Slide 25 - Quiz

Geef een andere naam voor een gevarensymbool.
A
kilogram
B
fotogram
C
pictogram
D
instagram

Slide 26 - Quiz

Wat betekend het gevarensymbool hiernaast?
A
giftig
B
Licht ontvlambaar
C
Irriterend
D
corrosief

Slide 27 - Quiz

Wat betekend het gevarensymbool hiernaast?
A
giftig
B
Licht ontvlambaar
C
Irriterend
D
corrosief

Slide 28 - Quiz

Leerdoelen van paragraaf 1.1
  1. •Je kunt vier stofeigenschappen noemen die gebruikt worden om stoffen te herkennen.   
  2. • Je kunt per stofeigenschap enkele voorbeelden geven.   
  3. • Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.   
  4. • Je herkent gevarensymbolen. (plusstof)

Slide 29 - Diapositive