A2: TC 3.9 Een uitje organiseren + herhalen 2.5 en 2.15


Hoe gaat het met jullie?
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon


Hoe gaat het met jullie?

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblikken op de voltooide tijd: Th. 2.5 en 2.15
  • Boek: 3.9 Een uitje organiseren
  • De blauwe woorden bespreken
  • opdracht 87: Organiseer een uitje

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen: Na de les vandaag
  • Hebben we de voltooide tijd herhaald en geoefend.
  • Kunnen jullie overleggen om een uitje te organiseren (mening geven, naar elkaar luisteren, overleggen, voordelen en nadelen benoemen).
  • Weet je waar je op moet letten als je een uitje organiseert voor een groep.
  • Kunnen jullie je voorstel aan elkaar vertellen.

Slide 3 - Diapositive

Wat weten jullie nog van de voltooide tijd?

Slide 4 - Diapositive




Ik heb tot 17:00 uur gewerkt.
Jij hebt tot 17:00 uur gewerkt.
Heb jij tot 17:00uur gewerkt?
U heeft tot 17:00 uur gewerkt.
Wij hebben tot 17:00u gewerkt.
Jullie ..... tot 17:00u  .....
Zij ..... tot 17:00u .....



Ik heb in Zwolle gewoond.
Jij hebt in Zwolle gewoond.
Heb jij in Zwolle gewoond?
Hij heeft in Zwolle gewoond.
Wij hebben in Zwolle gewoond.
Jullie .... in Zwolle ....
Zij .... in Zwolle ....
Met de tegenwoordige tijd praat je over nu.
Praat je over vroeger (of gisteren) dan heeft het werkwoord een andere vorm.

Slide 5 - Diapositive


De zinnen van daarnet stonden in de voltooide tijd.
Het eerste werkwoord is meestal een vorm van hebben.
Het tweede werkwoord in deze zinnen heet het voltooid deelwoord.

Het voltooid deelwoord staat aan het einde van de zin.
Het begint met ge- en het heeft een t of een d aan het einde.

Slide 6 - Diapositive

Hoe maak je het voltooide deelwoord?
  1. Kijk naar het hele werkwoord. Haal -en weg                           Maak de ik-vorm.                                                          
  2. Kijk naar de laatste letter.                                                                          Is dit een s, f, t, k,ch, of p?                                                                      JA     -> het voltooid deelwoord krijgt een                                       NEE -> het voltooid deelwoord krijgt een d
  3. Schrijf ge- voor de ik-vorm en t of d aan het einde.

Slide 7 - Diapositive

werken
werk
werk
gewerkt




geleefd
wonen
woon
woon
gewoond




gereisd
Is de laatste letter van de ik-vorm een t of een d? Dan krijgt het voltooid deelwoord geen extra t of d.
Bijv.:  wachten -> wacht -> ik heb gewacht.

Het volt. deelw. van leven en reizen krijgt een d:

Slide 8 - Diapositive

Schrijf het werkwoord in de voltooide tijd

Ik ..... zaterdag de hele dag ..... (werken)

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de volt. tijd
Anna ..... medicijnen ..... (halen)

Slide 10 - Question ouverte

Wij ..... over ons werk ..... (praten)

Slide 11 - Question ouverte

..... je de opdrachten ..... ? (maken)

Slide 12 - Question ouverte

Wat ..... Simon ..... (zeggen)

Slide 13 - Question ouverte

..... jij al op de knop van de lift ..... ?(drukken)

Slide 14 - Question ouverte

Je gebruikt in de voltooide tijd meestal hebben, maar soms zijn:
  • We hebben in de bergen gewandeld.
  • We zijn naar Domburg gewandeld.
  • We hebben honderd kilometer gefietst.
  • We zijn naar Middelburg gefietst.

Staat het woord naar in de zin? Dan gebruik je bijna altijd zijn.

Slide 15 - Diapositive

Veel werkwoorden in de voltooide tijd zijn onregelmatig. Die moet je onthouden. Er is geen regel:

denken  -  hebben gedacht  -   Ik heb gisteren aan je gedacht.
doen       -  hebben gedaan   -    Wat heb jij zondag gedaan?
drinken  - hebben gedronken- Zij hebben thee gedronken.
eten        -  hebben gegeten   -  Jij hebt veel gegeten.
kijken     -  hebben gekeken   -  Hij heeft een uur tv gekeken.
lopen     -  hebben gelopen    -  Hoe ver heb jij gelopen?

Slide 16 - Diapositive

Sommige onregelmatige werkwoorden krijgen altijd zijn. Bijvoorbeeld:
zijn                  Ik ben naar Frankrijk geweest.
komen          Jullie zijn naar Nederland gekomen.
beginnen     De les is begonnen.
worden         Wij zijn ziek geworden.
gaan              Zijn jullie met het vliegtuig gegaan?
blijven           Zij zijn in Nederland gebleven.           
De lijst met onregelmatige werkw. vind je achter in je boek  

Slide 17 - Diapositive

De cursisten .... koffie gedronken.
A
hebben
B
zijn

Slide 18 - Quiz

wij .... in de vakantie veel gefietst.
A
zijn
B
hebben

Slide 19 - Quiz

Martha .... vandaag naar school gegaan.
A
heeft
B
is

Slide 20 - Quiz

Ik .... gisteren naar de dokter geweest.
A
heb
B
ben

Slide 21 - Quiz

Schrijf in de voltooide tijd:
Ik .... gisteren een mooie film .... (zien)

Slide 22 - Question ouverte

.... jij al een koekje .... (hebben)

Slide 23 - Question ouverte

De docent .... de zin op het digibord .... (schrijven)

Slide 24 - Question ouverte

Hij .... in het weekend naar Zwolle .... (zijn)

Slide 25 - Question ouverte

Wij .... een mooie spiegel .... (kopen)

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Vidéo



organiseren
de groep
het uitje
het voorstel
varen
de mening
klinkt (klinken)
 




saai
de leerling, de leerlingen
bedenken
het thema, de thema's
de oorlog
afspreken
het plan, de plannen


3.9 Een uitje organiseren 
Dit zij de blauwe woorden:

Slide 28 - Diapositive

Hoe praat je over meningen?
Wat vind jij?
Wat is jouw mening?
Ik vind dat  ook./ Ik vind dat niet.
Ik vind dat een goed idee./ Ik vind dat geen goed idee.

Leuk / Niet leuk / Saai / Interessant / Spannend / Gezellig

Slide 29 - Diapositive

Een uitje,
waar denk je dan aan?

Slide 30 - Carte mentale

groepsopdracht: organiseer een dagje uit in groepjes van 4 cursisten.
  1. Lees allemaal 1 tekst van het werkblad 
  2.  Beantwoord de vragen over jouw onderwerp.
  3. Vertel aan je groepje over het uitje en vraag hun mening
  4. Kies samen één voorstel en beantwoord deze vragen:              - Hoe gaan we ernaar toe?  - Hoe laat vertrekken we?                  - Waar spreken we af?           - Wat moeten we meenemen?
  5. Vertel jullie voorstel aan de klas.

Slide 31 - Diapositive

        Zandvoort                           Madurodam
Beekse Bergen
Haarlem

Slide 32 - Diapositive