eindexamentips

Examentraining 2022
Wat gaan we doen:
- doornemen van de tips
- 15 minuten pauze
- oefenen van examen 2021-2 tekst 1 


1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Examentraining 2022
Wat gaan we doen:
- doornemen van de tips
- 15 minuten pauze
- oefenen van examen 2021-2 tekst 1 


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Je krijgt het examen voor je neus. Wat doe je eerst?
A
Je begint meteen te lezen van de eerste tekst.
B
Je bekijkt eerst hoe het examen in elkaar zit: hoeveel teksten zijn er, waar zitten overkoepelende vragen, waar kun je de meeste punten verdienen?
C
Je kijkt naar de titel, inleiding, slot en probeert te achterhalen wat tekstdoel en onderwerp is en je leest de vragen globaal door.
D
Je zucht, je levert je examen in en gaat naar huis.

Slide 3 - Quiz

Je hebt de eerste tekst gekozen om te lezen, wat doe je?
A
Je kijkt naar de titel, inleiding, slot en probeert te achterhalen wat tekstdoel en onderwerp is en je leest de vragen globaal door.
B
Je leest de tekst in zijn geheel.
C
Je leest de titel, inleiding, slot en leest de kernzinnen.
D
Je start met de vragen.

Slide 4 - Quiz

Lees je in stappen? (titel, inleiding, slot, kernzinnen, signaalwoorden, verwijswoorden en andere belangrijke woorden markeren)
A
Nee, dat kost me veel te veel tijd.
B
Ja, want het kost tijd, maar ik heb 3 uur en door deze aanpak win ik die tijd terug bij het maken van de vragen

Slide 5 - Quiz

Bepaal het tekstdoel. Als je een vraag of probleemstelling ziet in de inleiding en een afweging in het slot, dan heb je meestal te maken met
A
een uiteenzetting
B
een betoog
C
een beschouwing

Slide 6 - Quiz

Als je een standpunt ziet in de inleiding en een aanbeveling in het slot, dan heb je te maken met
A
een uiteenzetting
B
een betoog
C
een beschouwing

Slide 7 - Quiz

Let ook op de titel. Als er een mening in staat (bv hoera! Een nieuw klimaat), dan heb je te maken met
A
Een uiteenzetting
B
Een betoog
C
Een beschouwing

Slide 8 - Quiz

Als ik de tekst lees, dan...
A
markeer ik kernzinnen
B
schrijf ik met pen deelonderwerpen erbij
C
schrijf en markeer ik niets
D
schrijf ik met pen deelonderwerpen erbij, omcirkel signaalwoorden, markeer standpunten en argumenten

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Maken van de vragen
  • Lees goed wat je moet doen, markeer in de vraag!
  • Een kleur voor de stam: wat moet je doen?
  • Een kleur voor aanvullende informatie: waar moet je zoeken in de tekst?
  • Eventueel een kleur voor de zaken waaruit je antwoord moet bestaan: woordaantal, volledige zinnen, nummering etc.
  • Markeer ook altijd bij citaten wát je moet citeren: woordgroep, zinsdeel, zinsgedeelte, hele zin, tekstgedeelte. Weet de verschillen.
  • Vergelijking: noem beide delen (Volgens tekst 1... / In het tekstfragment..)
  • Vroeger en nu? Leg het allebei uit. Vroeger... nu...
  • Lees je antwoord over en kijk naar je formulering bij de open vragen. 

Slide 12 - Diapositive

Als bij een open vraag een maximaal aantal woorden staat aangegeven, mag je dan meer woorden schrijven?
A
Ja, dat mag.
B
Nee, dat mag niet. Ik mag het teveel aan woorden dan niet meer lezen. Zuur dus als dat nog nodig is bij je antwoord!

Slide 13 - Quiz

Als je in je antwoord een deel van de vraag herhaalt, telt dat dan mee in het aantal woorden?
A
Nee, het helpt je met het structuren van je vraag en je begint pas met tellen na het herhalen van de vraag (bij dat of omdat).
B
Ja, die woorden tellen mee.

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Hoe zorg je ervoor dat je binnen het aantal woorden blijft?
  • Formuleer eerst een goed antwoord zonder op het woordenaantal te letten, blijf bij de tekst.
  • Tel: heb je te veel woorden,  dan ga je kijken of je wel echt alleen het antwoord geeft dat gevraagd wordt. Nog steeds: de woorden die je herhaalt uit de vraag tellen niet mee.
  • Haal overbodige woorden weg: GEEN lidwoorden, want dan krijg je telegramstijl.   
Hij werd gestraft door de rechter. (6) De rechter strafte hem. (4)
Als je te veel woorden hebt, dan ga je kijken of je wel echt alleen het antwoord  geeft dat gevraagd wordt.    
Heb je te veel woorden, kijk dan of je alleen het gevraagde antwoord geeft

Geruststelling: Een goed antwoord is altijd mogelijk binnen 2/3 van het gegeven aantal. Neem zaken over uit de tekst: blijf bij de tekst!

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Citeren
  • De eerste twee woorden... de laatste twee woorden.
  • Regelnummers erbij zetten.
  • Maak geen overschrijffouten.
  • Markeer in de vraag wát je moet citeren: woordgroep, zinsdeel, zinsgedeelte, zin, tekstfragment.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Samenvattingsvragen: Als je het moeilijk vindt om in eigen woorden te schrijven, dan
A
Heb je een probleem, je moet in eigen woorden schrijven.
B
Dan kies je voor veiligheid, blijf je zo dicht mogelijk bij de tekst en schrijf je delen over.

Slide 24 - Quiz

MAAR
Maak dan geen fouten bij het overschrijven, vergeet geen woorden et cetera! Neem over wat in de tekst staat, ook de spellingswijze!

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Vergelijkingsvragen tussen tekst en fragment
Denk eerst na over de vorm van je antwoord
- een verschil heeft twee kanten:  Aan de ene kant het fragment.......... aan de andere kant de tekst.... Volgens tekst 1... terwijl in het tekstfragment... 
- Overeenkomst: in de tekst en het tekstfragment staat allebei dat....

Lees goed wat je moet vergelijken. Zoek het antwoord eerst in het fragment (dat is korter, dus sneller te vinden).
Zoek daarna in de tekst naar het verschil of de overeenkomst.

Slide 27 - Diapositive

Formuleren
  • Een zin start met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  •  Een woordgroep start met een kleine letter (tenzij er sprake is van een eigennaam, aardrijkskundige naam etc.).
  • Een slordige zinsbouw zorgt voor aftrekpunten, wees duidelijk (lees als lezer, niet als schrijver). 
  • Neem zinnen over uit de tekst, blijf dus dicht bij de tekst. Als er staat 'eigen woorden', kun je vaak een paar overbodige woorden weglaten of de zinsvolgorde veranderen en dan zijn het eigen woorden. 

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Wees positief, mijd iedere negatieve gedachte
De tekst is altijd heeeel interessant
En als ie dat niet is, dan fake je dat ie interessant is. Uit onderzoek blijkt dat mensen die een tekst interessant vinden hem beter maken. Deze onderzoeken bewijzen ook dat je dit kunt faken: als je doet of het onderwerp jou enorm interesseert, scoor je ook hoger.







Slide 33 - Diapositive

Wees positief, mijd iedere negatieve gedachte
De vraag is je beste vriend
Je kunt alleen maar tot een goed antwoord komen,  als je de vraag helemaal snapt, als je alle elementen belangrijk vindt en als je al die informatie gebruikt om een goed antwoord te geven. 
De samenstellers van het examen hebben alle informatie die jij nodig hebt in de vraag gestopt. 
Vind je een vraag stom, dan maak je hem slecht. Heb dus waardering voor de vraag: "Goede vraag," denk je dan "misschien heb ik hem nog niet goed genoeg gelezen".

Slide 34 - Diapositive

Wees positief, mijd iedere negatieve gedachte
Leesvaardigheid is puzzelen
Alle antwoorden staan in het examen, in de teksten of in de vragen, maar echt alle antwoorden heb je op je tafel liggen. 
Ze zijn goed verstopt, maar jij kunt ze vinden als je er je best voor doet. Echt waar. Je zit niet voor niks in die examenklas en voor Nederlands kun je echt minstens een 7 halen. Alle antwoorden staan immers in het examen.
Als je het antwoord echt niet weet, schrijf dan de kernzin van de alinea op. 
Besteed al je tijd, daar heb je plezier van.

Slide 35 - Diapositive

Wees positief, mijd iedere negatieve gedachte
Heb zin in het examen
Iets wat je leuk vindt, doe je namelijk altijd beter. Gebruik dit ook tijdens het studeren: beloon jezelf als je het verdient, maak het leuk.

Slide 36 - Diapositive

Tips om te ontspannen
  • Voordat je de examenzaal ingaat, steeds naar de blauwe lucht kijken.
  • Probeer niet meer te veel te leren tijdens de examenweken: je moet dan klaar zijn met leren en met name ontspannen. Ga op tijd naar bed.
  • Eet een banaan, walnoten, pure chocolade (bevorderen de concentratie).
  • Drink water.
  • Houd na iedere tekst een micropauze van 2 minuten (rechtop zitten, even uitgebreid uitrekken).
  • Neem oordoppen mee!

Slide 37 - Diapositive

Toch paniek: "Ik weet helemaal niet waar dit over gaat."
  • Zo'n 10 procent raakt een keer in paniek. Het zal jou dus, statistisch gezien, ook wel een keer overkomen. 

  • Probeer het eerst zelf op te lossen: even wat drinken, maak je ademhaling bewust wat langzamer, achterover leunen, iets eten, doe iets wat jou helpt. Want echt, je bent in die examenklas gekomen, nou ga je ook slagen!

  • Lukt het niet op eigen kracht, steek je vinger op en zeg dat je naar de wc moet. De surveillant loopt met je mee naar buiten. Daar zeg je dat je in paniek bent en de surveillant helpt jou er binnen no time weer bovenop. We willen allemaal dat jij het goed doet tijdens het examen.

Slide 38 - Diapositive